
Jurisprudentie
AB1437
Datum uitspraak2001-04-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200005437/2
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200005437/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Besluit inzake oplegging dwangsom met toepassing van art. 8:72, zevende lid Awb kan niet zelfstandig worden genomen.
Verzoek om opleggen van een dwangsom als bedoeld in art. 8:72, zevende lid Awb ter aanvulling van de uitspraak van de Afdeling d.d. 14 januari 2001, zaaknr. H01.99.0475 (url('AA5382',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=18954)).
Afdeling: Aangezien een beslissing om oplegging van een dwangsom niet zelfstandig, doch slechts in combinatie met een beslissing op het (hoger) beroep kan worden genomen en op het hoger beroep van verzoeker reeds uitspraak is gedaan, kan het verzoek om toepassing van art. 8:72, zevende lid Awb als zodanig niet in behandeling worden genomen.
De rechtsbescherming tegen het niet of niet tijdig op juiste wijze gevolg geven aan een uitspraak die strekt tot vernietiging van een besluit is gelijk aan de rechtsbescherming tegen besluiten in het algemeen, nu in de Awb geen aparte voorziening is opgenomen voor het niet gevolg geven aan een uitspraak.
A te B, verzoeker.
mr. P. van Dijk
Uitspraak
Raad
van State
200005437/2.
Datum uitspraak: 10 april 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op het verzoek van
A, wonend te B,
verzoeker,
om het opleggen van een dwangsom als bedoeld in artikel 8:72, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter aanvulling van de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2000, in zaak no. H01.99.0475.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 14 januari 2000, in zaak no. H01.99.0475, heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 19 februari 1999 vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van burgemeester en wethouders van Den Haag van 22 juni 1998 vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van hetgeen bij deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
[redactie: url('AA5382',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=18954)]
Bij brief van 16 oktober 2000 heeft verzoeker de Afdeling verzocht om die uitspraak aan te vullen met een op te leggen dwangsom als bedoeld in artikel 8:72, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), indien of zolang niet aan de uitspraak wordt voldaan. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 februari 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
De als beroepschrift aangeduide brief is met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden naar de rechtbank. Op uitdrukkelijk verzoek van verzoeker heeft de Afdeling vervolgens de behandeling van de zaak van de rechtbank overgenomen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat de Afdeling kennelijk onbevoegd is, het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, het beroep kennelijk ongegrond is, of het beroep kennelijk gegrond is.
2.2. In artikel 8:70 van de Awb zijn de beslissingen genoemd die de rechtbank dient te nemen ten aanzien van een bij haar ingediend beroep. Voor het geval het beroep gegrond wordt verklaard, voorziet artikel 8:72, zevende lid, eerste volzin, van de Awb in de bevoegdheid van de rechtbank om te bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, de door haar aangewezen rechtspersoon aan een door haar aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. Indien de Afdeling in hoger beroep de uitspraak vernietigt en doet wat de rechtbank zou behoren te doen, geldt het vorenstaande ingevolge de artikelen 42, in samenhang met artikel 39, eerste lid, van de Wet op de Raad van State ook voor de afdoening in hoger beroep.
2.3. Aangezien een beslissing om oplegging van een dwangsom niet zelfstandig, doch slechts in combinatie met een beslissing op het (hoger) beroep kan worden genomen en op het hoger beroep van verzoeker reeds uitspraak is gedaan, kan het verzoek om toepassing van artikel 8:72, zevende lid, als zodanig niet in behandeling worden genomen.
2.4. In de Awb is geen aparte voorziening opgenomen voor het niet gevolg geven aan een uitspraak. De rechtsbescherming tegen het niet of niet op juiste wijze gevolg geven aan een uitspraak die strekt tot vernietiging van een besluit is gelijk aan de rechtsbescherming tegen besluiten in het algemeen.
2.5. Ingevolge artikel 8:1, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, en in samenhang met artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb staat tegen het niet tijdig nemen van een hernieuwd besluit op bezwaar de mogelijkheid open beroep bij de rechtbank in te stellen, met een daaraan verbonden verzoek om, indien het beroep gegrond wordt geacht, toepassing te geven aan artikel 8:72, zevende lid, van de Awb. Dit geldt ook in de gevallen, waarin de Afdeling zelf overgaat tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.6. Voor zover de brief van 16 oktober 2000 moet worden begrepen als een beroepschrift, gericht tegen het niet tijdig nemen van een hernieuwd besluit na de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2000, die onder meer strekte tot vernietiging van het eerdere besluit van burgemeester en wethouders van 22 juni 1998, met een verzoek om oplegging alsnog van een dwangsom, is de rechtbank de eerste bevoegde rechterlijke instantie om op dit beroep te beslissen.
2.7. Voor zover verzoeker heeft gewezen op de mogelijkheid om artikel 8:88 van de Awb toe te passen, wijst de Afdeling erop dat deze bepaling toepassing mist. Verzoeker heeft met het door hem gestelde dat niet is voldaan aan de uitspraak, geen feiten en omstandigheden aangevoerd die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van de Afdeling.
2.8. De Afdeling is kennelijk onbevoegd van het verzoek kennis te nemen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2001
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht).
Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
97.
Verzonden: 10 april 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,