Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1420

Datum uitspraak2000-11-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/2660
Statusgepubliceerd


Indicatie

Irak / intrekking vluchtelingenstatus. De vluchtelingenstatus van Iraakse eiser is ingetrokken vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens. Eiser heeft vóór zijn komst naar Nederland in Duitsland asiel aangevraagd onder een andere naam en met andere asielmotieven. Hij heeft daar een Duldung gekregen. De rechtbank oordeelt dat eiser door te verzwijgen dat hij in Duitsland in het bezit was van een Duldung onjuiste gegevens heeft verstrekt in de zin van artikel 15, derde lid, Vw juncto artikel 14, eerste lid onder a, Vw en dat hij bij het verstrekken van de juiste gegevens naar mag worden aangenomen niet zou zijn toegelaten tot Nederland. Eiser heeft zijn stelling dat zijn - in Nederland opgegeven - asielmotieven op waarheid berusten op geen enkele wijze onderbouwd. Verweerder heeft op goede gronden kunnen aannemen geen geloof meer te hechten aan het asielrelaas dat eiser in Nederland heeft afgelegd. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten tot intrekking van de vluchtelingenstatus. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Arnhem Vreemdelingenkamer -------------------------------- Uitspraak -------------------------------- AWB 00/2660 VRWET Uitspraak van de rechtbank op het beroep ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen: A, verblijvende te B, eiser, gemachtigde mr. A.M.B.J. Derks-Hoppener, advocaat te Sittard, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. PROCESVERLOOP. Eiser bezit de Iraakse nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw. Bij beslissing van 27 januari 1997 is eiser in Nederland toegelaten als vluchteling. Bij besluit van 31 mei 1999 heeft verweerder de toelating als vluchteling ingetrokken op grond van artikel 15 derde lid van de Vreemdelingenwet. Dit besluit is op 16 juni 1999 aan eiser in persoon uitgereikt. Daarbij is eiser medegedeeld dat nog aan de hand van de inhoud van een eventueel bezwaarschrift zal worden beslist of hij de behandeling ervan in Nederland mag afwachten. Op 22 juni 1999 heeft eiser tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij schrijven van 11 augustus 1999 heeft verweerder eiser laten weten dat hangende de bezwaarfase uitzetting achterwege zal blijven. Op 9 november 1999 is eiser omtrent zijn bezwaar gehoord door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV). De ACV heeft verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Bij besluit van 13 maart 2000 heeft verweerder het bezwaar van eiser overeenkomstig het advies van de ACV ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij schrijven van 5 april 2000 beroep ingesteld. Het beroepschrift is op dezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen. Aan eiser is gedurende de behandeling van het beroep uitstel van vertrek verleend. Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 november 2000, waar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te ’s-Gravenhage. Tevens is verschenen als tolk de heer Tahir. Tevens zijn als getuigen verschenen de heer C en de heer D. II. OVERWEGINGEN. Ter beoordeling staat de vraag of het bestreden besluit van 13 maart 2000, strekkende tot ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser tegen de intrekking van de toelating als vluchteling in rechte stand kan houden. Ter onderbouwing van zijn aanvraag om toelating als vluchteling in Nederland heeft eiser ten overstaan van een contactambtenaar het volgende verklaard. Eiser is afkomstig uit Noord-Irak en behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep. Sinds 1979 is eiser lid van de PUK en sinds 1982 is hij gewapende strijder van deze organisatie. Op 27 december 1989 is eiser door de Iraakse autoriteiten tijdens een huiszoeking gearresteerd. Op 24 december 1991 is hij tijdens een gevangenenruil vrijgelaten. In juli of augustus 1995 heeft eiser samen met andere peshmerga’s een poging tot diefstal van medische apparatuur uit het ziekenhuis verijdeld. Daarbij is de neef van een bestuurslid van het Centrale Comité van de IMIK gearresteerd. Op 21 januari 1996 werd eiser thuis door vijf gewapende mannen ontboden om mee te gaan naar dit bestuurslid. Eiser heeft dit geweigerd, waarna een schotenwisseling volgde. Na deze aanslag is hij op verschillende plaatsen ondergedoken. In mei 1996 keerde eiser terug naar Suleymania. Vervolgens heeft hij in Kazalah verbleven. Nadat de Iraakse autoriteiten Arbil en omgeving hadden ingenomen, heeft eiser op 15 september 1996 Irak verlaten. Hij heeft tot 4 december 1996 in Turkije verbleven en is vandaaruit doorgereisd naar Nederland. Aan eiser is bij beslissing van 27 januari 1997 een A-status toegekend. Op 31 mei 1999 heeft verweerder de toelating als vluchteling ingetrokken. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat uit dactyloscopisch onderzoek is gebleken dat eiser bekend is bij de Duitse autoriteiten. Op 27 november 1995 heeft eiser onder de naam E, geboren op [...] 1952, asiel aangevraagd. Hij is in Duitsland in het bezit gesteld van een Duldung. Deze is niet verlengd omdat eiser hier niet om zou hebben verzocht. Eiser heeft tot 1 oktober 1997 in Duitsland een maandelijkse uitkering ontvangen. Door verweerder wordt aan de asielmotieven van eiser geen geloof meer gehecht. Eiser heeft in Duitsland andere asielmotieven aangevoerd dan in Nederland. Zo heeft eiser ten tijde van de Duitse asielprocedure verklaard dat hij tot 1983 politiek actief was en dat hij daarna uit de PUK was getreden. Als gevolg van karikaturale schilderingen die zijn broer van Saddam Hoessein en van Clinton maakte heeft eiser problemen gekregen. Hij is in 1983 en 1985 vastgehouden, maar heeft nimmer in de gevangenis gezeten. Op 21 oktober 1995 trof eiser bij thuiskomst zijn familie niet aan. Hij vernam dat de Iraakse veiligheidsdienst hem zocht. Hij kreeg een origineel arrestatiebevel in handen en heeft daarop besloten Irak te verlaten. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiser in de Nederlandse asielprocedure wel de juiste informatie zou hebben verstrekt. Hij heeft dit relaas niet met objectieve en verifieerbare stukken weten te onderbouwen. Voorts twijfelt verweerder aan de opgegeven personalia van eiser. Verweerder heeft voorts aangegeven dat de kern van het asielrelaas van eiser wordt gevormd door de problemen die hij heeft ondervonden naar aanleiding van de verijdelde diefstal van medische apparatuur en het oppakken van de neef van het lid van Islamitische beweging. Aangezien eiser ten tijde van die gebeurtenis niet in Irak, maar in Duitsland verbleef, is het asielrelaas aantoonbaar onjuist. Indien verweerder op de hoogte zou zijn geweest van de juiste gegevens, zou eiser niet zijn toegelaten als vluchteling. Eiser heeft erkend dat hij in Duitsland heeft verbleven en daar een verblijfstitel heeft. Hij heeft aangegeven dat hij altijd de intentie had om naar Nederland te komen. In Duitsland werd hij echter opgepakt, waardoor hij noodgedwongen daar asiel heeft aangevraagd. Aangezien in Duitsland gezinshereniging op grond van het bezit van een Duldung niet mogelijk was, heeft hij opnieuw in Nederland asiel aangevraagd. Eiser heeft voorts aangegeven dat het asielrelaas dat hij in de Nederlandse procedure heeft verteld waarheidsgetrouw is. De kern van het asielrelaas betreft de verijdeling van de diefstal van medische apparatuur als gevolg waarvan eiser problemen heeft gekregen met de IMIK. Alleen over het tijdstip waarop het gebeurde heeft plaatsvonden heeft eiser een onjuiste verklaring afgelegd. Eiser loopt bij terugkeer naar Irak ernstige veiligheidsrisico’s. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 15 derde lid juncto artikel 14, eerste lid en onder a, van de Vreemdelingenwet kan een vluchtelingenstatus worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot de toelating als vluchteling. Uit de bewoordingen van de betreffende artikelen volgt dat een intrekking van de toelating als vluchteling berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder, welke verweerder heeft als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot de toelating als vluchteling. Verweerder is gehouden aan te tonen dat de door hem aangevoerde bevindingen voldoende en noodzakelijke grondslag bieden voor het intrekken van de beschikking tot toelating als vluchteling. De rechtbank stelt vast dat niet meer in geschil is dat eiser op 27 november 1995 in Duitsland asiel heeft aangevraagd en dat hij in Duitsland in het bezit was van een Duldung. Daarmee kan eveneens worden vastgesteld dat eiser deze feiten in de Nederlandse asielprocedure heeft verzwegen. In plaats daarvan heeft eiser aangegeven dat hij rechtstreeks vanuit Irak is gevlucht naar Nederland. In die zin heeft eiser onjuiste gegevens verstrekt. De rechtbank volgt verweerder in zijn redenering dat indien eiser bij zijn asielaanvraag in Nederland de juiste gegevens omtrent zijn eerdere verblijf in Duitsland naar voren zou hebben gebracht, zijn asielaanvraag niet zou hebben geleid tot de vluchtelingenstatus. In plaats daarvan zou eiser naar mag worden aangenomen zijn teruggestuurd naar zijn land van eerder verblijf, zijnde Duitsland, alwaar hij genoegzame bescherming tegen terugzending naar zijn land van herkomst had kunnen vinden. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat hij weliswaar onjuiste gegevens heeft verstrekt omtrent zijn eerdere verblijf in Duitsland, maar dat hij in Nederland zijn asielmotieven naar waarheid naar voren heeft gebracht en dat hij vluchteling is, overweegt de rechtbank als volgt. De asielmotieven die eiser heeft aangevoerd in de asielprocedure in Duitsland verschillen op tal van onderdelen van hetgeen hij in de Nederlandse asielprocedure heeft aangevoerd. Eiser heeft daarvoor als verklaring gegeven dat hij op weg naar Nederland in Duitsland is opgepakt en daarom noodgedwongen in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Aangezien eiser van oordeel was dat Duitsland niet vrij was van racisme, heeft hij zich onder een andere naam aangemeld en een niet waarheidsgetrouw vluchtverhaal verteld. In de daaropvolgende Nederlandse asielprocedure heeft eiser zijn verblijf in Duitsland verzwegen, omdat hij zijn gezin naar Nederland wilde laten overkomen. Deze verklaring overtuigt naar het oordeel van de rechtbank niet. Wat er immers ook zij van de motieven van eiser om opnieuw in Nederland asiel aan te vragen, dit verklaart nog niet waarom hij in de Duitse procedure een niet waarheidsgetrouw asielrelaas naar voren zou hebben gebracht. De rechtbank neemt daarbij voorts in overweging dat eiser zijn stelling dat het vluchtrelaas dat hij in de Nederlandse procedure heeft aangevoerd op waarheid berust, op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De rechtbank ziet om deze reden niet in waarom aan dat relaas meer geloof zou moeten worden gehecht dan aan het vluchtverhaal dat hij in Duitsland naar voren heeft gebracht. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser zowel in Nederland als in Duitsland een (verschillend) identiteitsbewijs heeft overgelegd. Op grond hiervan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht kunnen twijfelen aan de opgegeven personalia van eiser. De verklaringen van de ter zitting gehoorde getuigen leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander inzicht. De getuigenis van D betreft de detentie van eiser in het begin van de jaren '90, maar werpt geen ander licht op de kern van het asielrelaas van eiser met betrekking tot de gebeurtenis omtrent de verijdelde diefstal van medische apparatuur. De getuigenis van C betreft een verklaring van horen zeggen en kan om die reden niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen aannemen geen geloof meer te hechten aan het asielrelaas dat eiser in Nederland heeft afgelegd. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser in de Nederlandse asielprocedure onjuiste gegevens heeft verstrekt welke hebben geleid tot de toelating als vluchteling. Na afweging van de betrokken belangen heeft verweerder mitsdien in redelijkheid kunnen besluiten tot intrekking van de toelating als vluchteling. Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderhavige beroep ongegrond is. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING. De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond; Aldus gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen als rechter in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. Hermans als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2000. De griffier De rechter