Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1418

Datum uitspraak2001-02-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/3420, 01/3421, 01/3422
Statusgepubliceerd


Indicatie

AC-procedure / vovo-uur / belangenafweging. De president stelt vast dat uit de verslagen van het bestuurlijk overleg en beleidsoverleg niet is af te leiden dat afspraken zijn gemaakt over een te verrichten belangenafweging in de situatie dat verweerder de beschikking uitreikt in het voor de rechtshulp bestemde laatste uur van de AC-procedure. Het verslag van het beleidsoverleg bevat niet méér dan een mededeling van de zijde van verweerder aan de overige deelnemers van dat overleg. Zo gemaakte afspraken over te voeren beleid al voldoende basis vormen voor onmiddellijke toepassing daarvan, is van de door verweerder gestelde afspraken niet gebleken. Voor zover verweerder van mening is dat haar, gegeven haar verantwoordelijkheid voor de AC-procedure, de bevoegdheid toekomt een beleidsregel vast te stellen c.q. te wijzigen, merkt de president op dat verweerder zich op zodanige beleidsregel eerst zal kunnen beroepen als dit op deugdelijke wijze bekend is gemaakt. De enkele mededeling in de rondvraag tijdens een beleidsoverleg als dat van 29 augustus 2000 is niet als een deugdelijke bekendmaking aan te merken. Beroep gegrond, afwijzing verzoek.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem fungerend president enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K artikel 8:81 en 8:86 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) artikel 33a, 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr: AWB 01/3420 VRWET H (voorlopige voorziening) AWB 01/3421 VRWET H (beroepszaak) AWB 01/3422 VRWET H (vrijheidsontneming) inzake: A, geboren op [...] 1972, staatloze Palestijn afkomstig uit Egypte, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker, gemachtigde: mr P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr N.H. Suerink, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage. 1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING 1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep van verzoeker tegen de beschikking van verweerder van 27 januari 2001. Deze beschikking is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure en behelst de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling en strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verzocht wordt om schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten totdat op het beroep tegen voormelde beschikking is beslist. 1.2 Voorts is aan de orde het beroep gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 7a Vw die verweerder verzoeker met ingang van 24 januari 2001 heeft opgelegd. Dit beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding. 1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 6 februari 2001. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. 2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. 2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die asielverzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden beslist. 2.4 De president stelt vast dat er in dit geval geen sprake is van een zodanig asielverzoek. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen. 2.5 Ingevolge het door verweerder gevoerde beleid, neergelegd in hoofdstuk B7/3 Vc 1994, bestaat de AC-procedure uit twee fasen. Het eerste deel betreft in ieder geval de formele indiening van de asielaanvraag en het onderzoek naar identiteit, nationaliteit en reisroute. Het tweede deel betreft de beoordeling van de asielaanvraag. Voor het tweede deel zijn maximaal 24 procesuren beschikbaar. Indien de eerste fase langer dan 24 uur duurt, gaat dit ten koste van de tijd die beschikbaar is voor de tweede fase. In hoofdstuk B7/3.1 Vc 1994 is bepaald dat een beschikking uiterlijk één uur voor het einde van de AC-termijn wordt uitgereikt zodat de beschikking in het laatste uur kan worden besproken met een rechtsbijstandverlener die aangeeft of een rechtsmiddel wordt aangewend. 2.6 Namens verzoeker is aangevoerd dat de beschikking uiterlijk om 15.00 uur uitgereikt had dienen te worden. Nu dit pas om 15.40 uur is gebeurd, in het voor de rechtshulp bestemde laatste uur van de procedure, had wegens tijdsoverschrijding doorzending naar het OC dienen plaats te vinden. 2.7 Verweerder is van oordeel dat de termijnoverschrijding van in totaal 40 minuten niet voor haar rekening dient te komen, aangezien de rechtshulp met de nabespreking van het nader gehoor meer tijd gebruikt heeft dan de drie uur die daarvoor beschikbaar zijn. Indien er niettemin van uitgegaan moet worden dat de beschikking te laat is uitgereikt, is geen sprake van een fatale termijn overschrijding, nu verzoeker hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. De president overweegt als volgt. 2.8 Tussen partijen is niet in geschil dat de beschikking op de asielaanvraag aan verzoeker is uitgereikt in het tweede gedeelte van de AC-procedure op een moment dat reeds 23 uur en 40 minuten waren verstreken van de nog beschikbare 24 procesuren. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat de rechtshulp met de nabespreking van het nader gehoor veertien minuten méér heeft gebruikt dan de daarvoor beschikbare drie uur. 2.9 Het antwoord op de vraag of de overschrijding van de termijn voor nabespreking van het nader gehoor voor rekening van de rechtshulp, en daarmee voor verzoeker, komt kan in het midden gelaten worden, nu ook dan nog zesentwintig minuten resteren waarmee verweerder de termijn heeft overschreden die zij zichzelf heeft gesteld als uiterste termijn voor het uitreiken van de beschikking in de AC-procedure. Daarmee komt het aan op de vraag welk gevolg verbonden dient te worden aan de te late uitreiking van de beschikking. 2.10 Uit de beleidsregel dat de beschikking uiterlijk één uur voor het einde van de termijn moet worden uitgereikt opdat de rechtshulpverlener kan aangeven of een rechtsmiddel wordt aangewend, kan worden afgeleid dat het laatste uur van de procedure exclusief gereserveerd is voor de rechtshulp en de AC-procedure voor wat betreft verweerder eindigt op het drieëntwintigste uur van de tweede fase van de AC-procedure. Van een belangenafweging in de situatie dat verweerder de beschikking niet uiterlijk op het voorlaatste uur van de procedure heeft uitgereikt wordt in het beleid geen melding gemaakt. Verweerder stelt evenwel dat het bij de introductie van het zogenaamde vovo-uurtje van meet af aan de bedoeling is geweest dat, indien verweerder er niet in zou slagen de beschikking tijdig uit te reiken en uitreiking in het voor de rechtshulp bestemde uur plaatsvindt, beoordeeld moet worden of betrokkene daardoor in zijn belangen is geschaad. Indien dat niet het geval is, is de termijnoverschrijding niet fataal te achten. In dit verband is door verweerder verwezen naar afspraken die gemaakt zijn in het bestuurlijk overleg van 15 november 1999 tussen de IND, SRA, NOvA, VWN en de Staatssecretaris van Justitie alsmede in het beleidsoverleg van 29 augustus 2000 tussen de NOvA, SRA, Vluchtelingenwerk, DRJB en de IND. 2.11 In het verslag van bestuurlijk overleg van 15 november 1999 is onder punt 11 "Gemeenschappelijkheid in uitgangspunten" het volgende opgenomen. "De definitieve versie van dit verslag is tot stand gekomen door IND en rechtsbijstand tesamen. Het vastgestelde verslag geldt als weerslag van hetgeen overeen is gekomen tijdens het bestuurlijk overleg van 15 november 1999 en wordt door alle partijen bij de eigen achterban verspreid." Onder punt 7 van het verslag is het volgende opgenomen. "Voor de invoering van de 48-uursprocedure was de inschatting dat veel zaken ruim binnen 48 procesuren afgedaan zouden kunnen worden. Nu blijkt dit moeilijk te realiseren. Voor AC-waardige zaken geldt dat het eindpunt van de AC-procedure de beschikking is. Het instellen van een rechtsmiddel - dat kan worden ingesteld binnen een termijn die veel langer is dan één uur - hoort daar strikt genomen niet bij. In de praktijk wordt ook lang niet altijd binnen één uur na de beschikking een vovo ingediend. Om recht te doen aan de erkenning van het feit dat rechtsbijstand een rol heeft in de afronding van het AC-proces, zal het TBV als volgt worden aangepast: "een beschikking wordt uiterlijk een uur voor het einde van de AC-termijn uitgereikt zodat de beschikking in het laatste uur kan worden besproken met een rechtsbijstandverlener die aan het eind van dat uur aangeeft of een rechtsmiddel wordt aangewend". In het op 11 januari 2001 vastgestelde verslag van het beleidsoverleg van 29 augustus 2000 is onder het laatste punt van de rondvraag het volgende vermeld: "L. Mulder geeft als mededeling aan dat met de herinvoering van het 'vovo-uurtje' in de Vc is bedoeld dat de 'oude' afdoeningswijze en jurisprudentie als onder de 24-uursprocedure herleeft. Dit wil zeggen dat het tussen het 47e en 48e uur uitreiken van de beschikking niet automatisch leidt tot een fatale termijnoverschrijding voor de AC-procedure. Immers, van belang is of de vreemdeling door de termijnoverschrijding in zijn belangen is geschaad. In de 'oude' jurisprudentie, onder de 24-uursprocedure, was deze werkwijze namelijk geaccepteerd." 2.12 De president stelt vast dat uit de hiervoor weergegeven passages uit de verslagen van het bestuurlijk-en beleidsoverleg niet is af te leiden dat afspraken zijn gemaakt over een te verrichten belangenafweging in de situatie dat verweerder de beschikking uitreikt in het voor de rechtshulp bestemde laatste uur van de AC-procedure. Het verslag van het bestuurlijk overleg, welk overleg juist geleid heeft tot de invoering van het vovo-uurtje, biedt eerder steun voor hetgeen hiervoor onder 2.10 is overwogen met betrekking tot de exclusieve bestemming van het vovo-uurtje voor de rechtshulp. Het verslag van het beleidsoverleg bevat niet méér dan een mededeling van de zijde van verweerder aan de overige deelnemers van dat overleg. Zo gemaakte afspraken over te voeren beleid al voldoende basis vormen voor onmiddellijke toepassing daarvan, is van de door verweerder gestelde afspraken niet gebleken, zodat rechtvaardiging van de te late uitreiking van de beschikking daar niet op kan worden gebaseerd. 2.13 Voor zover verweerder van mening is dat haar, gegeven haar verantwoordelijkheid voor de AC-procedure, de bevoegdheid toekomt een beleidsregel, als hier aan de orde, vast te stellen c.q. te wijzigen, merkt de president op dat verweerder zich op zodanige beleidsregel eerst zal kunnen beroepen als dit op deugdelijke wijze bekend is gemaakt. De enkele mededeling in de rondvraag tijdens een beleidsoverleg als dat van 29 augustus 2000 is niet als een deugdelijke bekendmaking aan te merken. 2.14 Gelet op al het vorenoverwogene ziet de president geen aanleiding verweerder niet te houden aan de (uiterste) termijn die zij zichzelf voor het uitreiken van de beschikking in haar beleid heeft gesteld. 2.15 Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. 2.16 Met betrekking tot de aan verzoeker opgelegde maatregel overweegt de rechtbank allereerst dat gesteld noch gebleken is dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is geweest. 2.17 Gelet op voormelde gegrondverklaring van het beroep is echter de grond voor de voortgezette toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel komen te ontbreken. Het beroep tegen de voortduring van de maatregel na de beslissing op de aanvraag is derhalve gegrond. De bewaring zal worden opgeheven met ingang van 9 februari 2001. 2.18 Omtrent het verzoek om schadevergoeding zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist. 2.19 In dit geval zien de president en de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 2.840,-- (1 punt voor het verzoekschrift en het beroepschrift in de bodemzaak en de vrijheidsontneming en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier. 2.20 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het zowel voor de hoofdzaak als voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad telkens 50,-- zal vergoeden. 3. BESLISSING De fungerend president: 3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking van 27 januari 2001; 3.2 draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van 25 januari 2001; 3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 2.130,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen; 3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad tweemaal ƒ 50,--. De rechtbank: 3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van verzoeker met ingang van 9 februari 2001; 3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen. Deze uitspraak is gedaan door mr H.C. Greeuw, fungerend president, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2001, in tegenwoordigheid van mr L.C. Vermeer als griffier. afschrift verzonden op: 13 februari 2001 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.