Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1388

Datum uitspraak2000-04-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers25686 HA ZA 99-2003
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT Vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van EISER Woonplaats, adres, eiser in conventie, verweerder in reconventie, procureur: mr. C.F.W.A. Hamm, tegen de naamloze vennootschap De Vries Robbé Groep N.V., gevestigd te Gorinchem, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur: mr. E.D. Rentema. Partijen worden hieronder aangeduid als Eiser en DVR. Het procesverloop 1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken: dagvaarding van 23 november 1998, conclusie van eis, met één productie, incidentele conclusie tot verwijzing, conclusie van antwoord in het incident, vonnis in het incident d.d. 13 oktober 1999, conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties, conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties, conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventietevens vermeerdering van eis in reconventie, met producties, conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte verzoek met producties, akte uitlating producties aan de zijde van DVR, antwoordakte aan de zijde van Eiser. De vaststaande feiten 1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast. 2. Eiser is op 1 oktober 1991 in dienst getreden bij Gevel Nederland B.V.(verder : Gevel Nederland). Op 21 augustus 1996 is hij in dienst getreden bij de rechtsvoorgangster van BTG Holdings B.V.(verder : BTG). Uit on line overzichten uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt voorts : a. dat Eiser vanaf 11 februari 1997 tot en met 13 januari 1998 was ingeschreven in het handelsregister als bestuurder van BTG; b. dat Eiser vanaf 30 oktober 1997 tot en met 24 maart 1998 was ingeschreven in het handelsregister als bestuurder van Gevel Nederland; c. dat Eiser vanaf 23 maart 1998 tot en met 22 juni 1998 was ingeschreven als bestuurder van DVR. 4. In 1997 heeft een groep van drie investeerders ( M. Cook, H. van den Hombergh en J.W.Gaal, verder gezamenlijk de investeerders) al dan niet middellijk een meerderheidsbelang in de beursgenoteerde vennootschap Mulder Boskoop N.V. (verder: Mulder Boskoop) verworven. Deze investeerders waren, al dan niet middellijk, tevens aandeelhouders van BTG. Op 30 juni 1997 is een overeenkomst gesloten tussen Mulder Boskoop B.V. en BTG, waarbij een aantal dochtermaatschappijen van BTG, waaronder Gevel Nederland, door BTG zijn verkocht aan Mulder Boskoop (verder te noemen: de transactie). De koopsom voor deze transactie zou worden betaald door nieuw uit te geven aandelen Mulder Boskoop, die vervolgens aan de beurs genoteerd zouden worden. In verband met deze beursnotering is er een zogenaamd plaatsingsbericht opgesteld (productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie), waarin financiëel verslag is gedaan van de over te nemen bedrijven. 5. Onderdeel van het plaatsingsbericht (op p. 34 en 35) is een zogenaamde fairness opinion d.d. 18 maart 1998 waarin Deloitte & Touche Corporate Finance B.V. (verder: Deloitte & Touche) een advies geeft over de overnamesom. Het advies luidt onder meer als volgt : “In verband met onderhavig oordeel hebben wij de navolgende zaken onderzocht en in beschouwing genomen : Gevel Nederland B.V.; (…) De door het management van Gevel Nederland verstrekte mondelinge en schriftelijke verklaringen en toelichtingen op de informatie; (…) Wij hebben in het kader van deze opinie zonder zelfstandige verifiëring vertrouwd op de juistheid en volledigheid van alle financiële en overige gegevens die wij hebben gebruikt om te komen tot een oordeel als genoemd in deze brief.(…)Wij hebben geen zelfstandig onderzoek uitgevoerd naar de waardering van de activa en passiva. (…) Met inachtneming van het bovenstaande en wat overigens nog van belang geacht wordt zijn wij van oordeel dat de overnamesom voor de aandelen van Gevel Nederland, S&C en BTS van f. 40 mln redelijk en evenwichtig (“fair”) is voor de houders van aandelen Mulder Boskoop”(…). 6. De Vries Robbé Gevelbouw B.V. (verder: Gevelbouw) was een werkmaatschappij van Gevel Nederland. Ten tijde van de transactie had Gevelbouw een vordering op een Engels bedrijf, waarin zij voor 50 % deelnam, genaamd Witte UK Limited (verder: Witte UK). 6. Op 10 maart 1998 zijn de ondernemingen geleverd door BTG aan Mulder Boskoop. De waarde van de ondernemingen gezamenlijk is bepaald op 40 miljoen gulden. Op 23 maart 1998 heeft Mulder Boskoop nieuwe aandelen uitgegeven en heeft zij haar statutaire naam gewijzigd in DVR. 6. Bij brief van 19 juni 1998 van DVR aan Eiser (productie 1 bij conclusie van eis) heeft DVR tussen partijen gemaakte afspraken bevestigd (verder: de beëindigingsovereenkomst), onder meer inhoudende dat Eiser per 22 juni 1998 zou terugtreden als statutair directeur van DVR, dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd en dat aan Eiser een vergoeding van f. 337.500,-- bruto zou worden voldaan, te betalen in termijnen als volgt : een netto-equivalent van f. 112.500,-- zou op 22 juni 1998 worden voldaan; een netto-equivalent van f. 112.500,-- zou uiterlijk 1 september 1998 worden voldaan; een netto-equivalent van f. 112.500,-- zou worden voldaan in zes maandelijkse gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn zou worden voldaan in juli 1998 en de daaropvolgende telkens in de maand daaropvolgend, waarmee de laatste termijn in de maand december 1998 aan Eiser zou worden voldaan. 6. Aan Eiser is in het kader van de beëindigingsovereenkomst in totaal f. 72.187,50 netto betaald. Een bedrag van f. 113.437,50 netto, f. 206.250,-- bruto, resteert nog ter betaling. 10. Een rapport van KPMG en PWC (overgelegd als productie 12 bij conclusie van dupliek in reconventie), opgesteld in het kader van een door DVR en BTG op 31 juli 1998 gemaakte afspraak luidt onder meer als volgt : “ GEZAMENLIJKE CONCLUSIES ACCOUTANTS MET BETREKKING TOT HET CUMULATIEVE VERLIES VAN WITTE UK EN DE INBAARHEID VAN DE VORDERING VAN DVR OP WITTE UK PER 31 DECEMBER 1997 (…) Conclusie De uitkomst van de afstemming van de onderlinge vordering/schuldverhouding per 31 december 1997, alsmede het cumulatieve resultaat bij Witte per die datum en in afgeleide zin ook de inbaarheid van een mogelijke vordering van DVR op Witte is in hoge mate afhankelijk van de uitkomst van het project Prospect Park en de toerekening van het geleden verlies op Prospect Park aan de daarvoor verantwoordelijke partijen. Zonder een duidelijke en heldere analyse van dit project is een uitspraak over de rekening-courant verhouding en het resultaat van Witte niet mogelijk. (…)”. De vordering in conventie 11. Eiser vordert dat DVR bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van f. 217.716,34, subsidiair de netto-equivalent daarvan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 1998, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening, met veroordeling van DVR in de kosten van het geding, de beslagkosten daaronder begrepen. Hij stelt daartoe het volgende. 11. Doordat de op 1 oktober 1998 vervallen termijn niet is betaald is DVR op 1 oktober 1998 in verzuim geraakt. De kans bestaat dat DVR in verband met haar huidige financiële positie niet in staat zal blijken te zijn om inhoudingen te plegen en het bruto-gedeelte af te dragen, in welk geval Eiser zelf inkomstenbelasting zou moeten afdragen. In verband daarmee vordert hij een bedrag van f. 206.250,-- bruto. De wettelijke rente over dit bedrag tot en met 3 november 1998 betreft f. 1.118,84. Eiser heeft voorts kosten moeten maken ter zake buitengerechtelijke incassowerkzaamheden. Volgens het NovA-tarief worden deze gesteld op f. 10.347,50. In totaal vordert Eiser derhalve f. 217.716,34. Het verweer in conventie 11. De conclusie van DVR strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Eiser in de kosten van het geding. Als verweer wordt het volgende aangevoerd. 11. Eiser was als directeur van Gevel Nederland verantwoordelijk voor het opstellen van de cijfers van Gevel Nederland en het aanleveren van deze cijfers aan de externe accountant die in het kader van de transactie een boekenonderzoek uitvoerde. Gevelbouw had in haar boeken een vordering per 30 juni 1997 opgenomen van f. 7.469.000,-- op Witte UK betreffende leveringen van Gevelbouw aan Witte UK. Deze vordering werd echter betwist door Witte UK (in de persoon van A. Brown, directeur, verder te noemen Brown) vanwege het feit dat de leveringen een groot aantal gebreken vertoonden en Witte UK een aantal tegenvorderingen had. Door Gevelbouw werd vervolgens wel een factuur aan Witte UK gezonden welke door Gevelbouw op de rekening-courant met Witte UK geboekt werd. Bovendien verkeerde Witte UK in een zeer slechte liquiditeits- en solvabiliteitssituatie onder andere vanwege het feit dat de opdrachtgevers van Witte UK niet, laat of slechts gedeeltelijk betaalden als gevolg van de gebrekkige leveringen. De vordering van Gevelbouw op Witte UK was niet alleen voor een te hoog bedrag in de boeken opgenomen, bovendien was het onzeker of Witte UK in staat zou zijn enige betaling aan Gevelbouw te doen op de door Gevelbouw gepretendeerde vordering. Eiser heeft echter bewust niet vermeld dat Gevel Nederland als gevolg van deze omstandigheden aanzienlijke verliezen leed. Hij heeft het saldo van de rekening-courant tussen Gevelbouw en Witte UK niet aangepast en heeft bevorderd dat dit onjuiste bedrag in de jaarrekening van Witte UK werd opgenomen. Hij heeft bovendien in overleg met Brown een fictieve post WIP (Work in Progress) in de jaarrekening laten opnemen, om te verhullen dat het saldo van de rekening-courant niet klopte. De jaarrekening is vervolgens inclusief deze onjuiste posten goedgekeurd door de accountant en deze goedgekeurde jaarrekening is gepresenteerd aan de accountants die de cijfers van Gevel Nederland onderzochten in het kader van de transactie. Vanaf oktober 1997 heeft Eiser nog diverse alarmerende berichten van Witte UK ontvangen over de slechte gang van zaken, doch dit was voor hem geen aanleiding enige aanpassing aan te brengen in de vordering op Witte UK of om een voorziening voor oninbaarheid van de vordering op te nemen in de boeken van Gevel Nederland. Op 4 maart 1998 heeft in het kader van de transactie een zogenaamde verificatievergadering plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering is aan de orde gekomen of de vordering van Gevelbouw op Witte UK volwaardig was. In de notulen van deze vergadering is opgenomen dat de directie van BTG dit beaamt. Aan het eind van de vergadering wordt gevraagd of er nog omstandigheden zijn waarnaar niet gevraagd is maar die wel van belang zijn voor de komende plaatsing van aandelen. Hierop is onder andere door Eiser ontkennend geantwoord. Pas na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst is aan het licht gekomen dat Eiser een actieve rol heeft gespeeld in het verhullen van het verlies bij Gevelbouw/Witte UK en dat in zijn opdracht valse boekingen zijn verricht. Bij brief van 14 december 1998, betekend aan Eiser op 15 december 1998, heeft (de raadsman van) DVR vervolgens de partiële nietigheid van de overeenkomst ingeroepen per 19 juni 1998. De overeenkomst is (partiëel) nietig op grond van dwaling. Indien DVR immers wetenschap had gehad van voornoemde feiten had zij nimmer ingestemd met enige betaling aan Eiser en was de overeenkomst niet gesloten. Eiser heeft als bestuurder van Gevel Nederland onrechtmatig gehandeld ten opzichte van DVR door de verliezen van Witte UK voor Mulder Boskoop/DVR te verzwijgen. Bovendien heeft hij als bestuurder van Mulder Boskoop/DVR onrechtmatig gehandeld jegens de vennootschap zelf door mee te werken aan de transactie, wetende dat DVR onder andere Gevel Nederland van BTG zou kopen op grond van door Eiser gemanipuleerde jaarrekeningen. De vordering in reconventie 11. DVR vordert uiteindelijk - na vermeerdering van eis -: a. te verklaren voor recht dat de beëindigingsovereenkomst tussen partijen, middels buitengerechtelijke verklaring van DVR is vernietigd met terugwerkende kracht tot en met 19 juni 1998 wegens dwaling; b. Eiser te veroordelen wegens onverschuldigde betaling tot betaling aan DVR van een bedrag van f. 72.187,50, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten van f. 5.169,38, alsmede de wettelijke rente vanaf 20 december 1998 tot aan de datum der algehele voldoening van de vordering; a. primair Eiser te veroordelen tot betaling aan DVR tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen 3 dagen na betekening van het ten dezen te wijzen vonnis ten titel van schadevergoeding een bedrag van f. 33.000.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente; b. subsidiair te verklaren voor recht dat Eiser aansprakelijk is jegens DVR voor alle schade die zij lijdt en zal lijden ten gevolge van het valselijk doen opmaken van de boeken van Witte UK Ltd. en Gevel Nederland B.V., in het bijzonder maar niet uitsluitend met betrekking tot rekening-courantvorderingen tussen deze vennootschappen welke schade nader bij staat dient te worden opgemaakt en krachtens de wet vereffend dient te worden; c. Eiser te veroordelen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van f. 5.447.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden wegens diens onrechtmatig handelen als sub d. vermeld; alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Eiser in de kosten van het geding. 11. Aan de vorderingen legt DVR onder meer ten grondslag hetgeen zij in conventie als verweer heeft gevoerd (weergegeven in r.o. 14). Voorts voert zij aan dat het gevolg van de vernietiging van de beëindigingsovereenkomst is dat het reeds op grond van de overeenkomst aan Eiser uitgekeerde bedrag van f.72.187,50 onverschuldigd betaald is. Eiser is gesommeerd tot terugbetaling. In verband daarmee zijn buitengerechtelijke incassokosten gemaakt, begroot conform het NovA-tarief op f.5.169,38. Vanaf 20 december 1998 is wettelijke rente verschuldigd. 11. Door het verrichten van valse boekingen, door het verzwijgen daarvan en door het vervolgens meewerken aan de transactie als bestuurder van DVR heeft Eiser er op onrechtmatige wijze voor zorg gedragen dat DVR Gevel Nederland heeft verworven althans voor een te hoge prijs heeft verworven op grond van een onjuiste voorstelling van zaken. De kwestie Witte UK heeft blijkens de jaarrekening van DVR over 1998 geleid tot een aanzienlijke correctie in het vermogen van Gevel Nederland per 31 december 1997 van f. 12.447.000,--. Van deze schade is door de verkoper BTG f. 7.000.000,-- vergoed. Naast BTG en eventueel andere aansprakelijken is Eiser zelfstandig aansprakelijk voor de resterende schade, die ter zake de kwestie Witte UK in ieder geval f. 5.447.000,-- bedraagt, hetgeen als voorschot wordt gevorderd. 11. Voorts heeft Eiser een rol gespeeld bij het sturen van valse facturen door Bailey Technogroup Steel & Cranes B.V. (verder : Bailey) in 1996 en 1997 aan Witte UK en Gevelbouw. 11. De totale schade als gevolg van het handelen van Eiser bedraagt f. 40.000.000,--. Na aftrek van de vergoeding door BTG resteert f. 33.000.000,--. Daarnaast geldt nog het volgende. DVR is wegens de aanhoudende verliezen gedwongen overgegaan tot de verkoop van Gevel Nederland aan een derde voor een koopsom van f. 1,--. Dit zal in de jaarrekening 1999 van DVR leiden tot een verdere neerwaartse aanpassing van vermogen. Die schade dient daarom nader bij staat te worden bepaald. Het verweer in reconventie 11. De conclusie van Eiser strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van DVR in de kosten van het geding. Hij voert als verweer het volgende aan. 11. Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst tussen BTG en DVR op 30 juni 1997 was Eiser geen bestuurder van Gevel Nederland, van Gevelbouw of van DVR. Eiser was weliswaar wel bestuurder van BTG, maar hij was niet betrokken bij de voorbereiding van deze overeenkomst, hij was er zelfs niet van op de hoogte. Ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst van 10 maart 1998 was Eiser geen bestuurder van DVR of van Gevel Nederland. Als werknemer van DVR kan Eiser alleen aansprakelijk gesteld worden voor eventuele door hem tijdens de vervulling van zijn dienstbetrekking veroorzaakte schade indien hem daarvan een ernstig verwijt gemaakt kan worden. Daarvan is echter geen sprake. Ten tijde van de transactie en de voorbereiding daarvan was het bestaan en de omvang van een vordering van Gevel Nederland op Witte UK onduidelijk. Dit punt is door Eiser met de interne accountant, Brabant Rutte besproken. De financiële en administratieve relatie tussen Gevel Nederland en Witte UK is voor de emissie uitgebreid onderzocht door de accountants Deloitte & Touche in Nederland en Haines Watts in Engeland. Geen van deze accountants had bezwaar tegen opneming van de door DVR gestelde vordering van Gevelbouw op Witte UK in de boeken van Gevel Nederland per 30 juni 1997. Zelfs accountants van beide partijen hebben in het kader van het in r.o. 10 weergegeven rapport tot op heden de omvang van de vordering van Gevel Nederland op Witte UK nog niet kunnen vaststellen terwijl van beweerde oninbaarheid evenmin is gebleken. 11. Bij het sluiten van de beëindigingsovereenkomst heeft DVR niet gedwaald. (De huidige bestuurder van) DVR wist toen al wat hij/zij nu ook weet. 11. Voorzover reeds aangenomen zou moeten worden dat er sprake is van een verzwegen oninbare vordering op Witte UK, heeft DVR daardoor geen schade geleden. BTG heeft DVR medio 1998 aangeboden de vordering van DVR op Witte UK over te nemen. Door niet op dit aanbod in te gaan heeft DVR geweigerd haar schade te beperken. BTG en DVR hebben vervolgens een afspraak gemaakt om de door BTG betwiste schade door accountants van ieder der partijen (KPMG namens DVR,PWC namens BTG) te laten vaststellen en BTG heeft aan DVR een lening van 7,5 miljoen gulden ter beschikking gesteld om problemen op te vangen. Voor zover DVR verliezen heeft geleden is dit veroorzaakt doordat zij slecht bestuurd werd, niet door het gestelde onrechtmatig handelen van Eiser. 11. Eiser betwist het gestelde inzake de kwestie Bailey (weergegeven in r.o. 18). Hij weet hier niets van af. In die periode was hij geen directeur van Gevel Nederland, noch bestuurder of bedrijfsleider van Bailey. Eiser betwist voorts dat DVR als gevolg van de door haar gestelde feiten schade heeft geleden. De bedoelde facturen zijn voldaan. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie 11. Eiser heeft zich bij conclusie van dupliek in reconventie verzet tegen de vermeerdering van eis in reconventie. Hij heeft dit echter niet bij akte ter rolle gedaan. Bovendien heeft tot tweemaal toe op deze vermeerdering kunnen reageren (en heeft hij dat ook gedaan) zodat hij niet in zijn verdediging is gehinderd, noch het geding hierdoor onredelijk is vertraagd. Aldus zal op de vermeerderde eis recht worden gedaan. 11. DVR stelt dat de beëindigingsovereenkomst terecht door haar vernietigd is omdat zij heeft gedwaald bij de totstandkoming daarvan; zij had de overeenkomst niet gesloten indien zij had geweten -kort samengevat- dat Eiser verliezen bij Witte UK had verhuld en door Bailey valse facturen aan Witte UK had laten versturen. Eiser had DVR, zo begrijpt de rechtbank, over deze feiten moeten inlichten. 11. In de eerste plaats moet derhalve worden beoordeeld of Eiser inderdaad verliezen bij Witte UK heeft verhuld door de door DVR gestelde machinaties. Eiser heeft zulks betwist en heeft daartoe aangevoerd dat het bestaan en de omvang van een vordering van Gevel Nederland op Witte UK onduidelijk was ten tijde van de transactie en de voorbereiding daarvan. Deze stelling wordt gestaafd door het feit dat zowel de Nederlandse accountant die het due diligence onderzoek heeft uitgevoerd (Deloitte & Touche) als de Engelse accountant van Witte UK (Haines Watts) kennelijk geen bezwaar hebben gemaakt tegen opneming van de vordering van Gevelbouw op Witte UK in de boeken van Gevel Nederland per 30 juni 1997 voor het in die boeken genoemde bedrag. Ook al zouden deze accountants laakbaar hebben gehandeld, zoals DVR stelt, dit neemt niet weg dat uit het in r.o. 10 geciteerde rapport, gezamenlijk opgesteld door accountants aangewezen door BTG en door DVR, blijkt dat ten tijde van het opstellen van dit rapport (dat was in ieder geval na 31 juli 1998, toen het compromis tussen DVR en BTG kennelijk tot stand kwam), het (nog steeds) onduidelijk was wat de omvang van de vordering op Witte UK nu was en of deze inbaar was of niet. In dit licht bezien heeft DVR onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het in de boeken van Gevel Nederland ter zake opgenomen bedrag onjuist was en dat Eiser dus met opzet verliezen bij Witte UK heeft verhuld en verzwegen ten tijde van de transactie. 11. Pas bij conclusie van dupliek in conventie, repliek in reconventie heeft DVR voorts nog gesteld dat Bailey in 1996 en 1997 valse facturen aan Witte UK heeft gestuurd, om de winst van BTG op te krikken. DVR heeft echter onvoldoende gesteld om aan te nemen dat, voor zover haar stelling al juist zou zijn, Eiser bij deze feiten betrokken was. Het enkele feit dat Eiser in deze periode directeur was van BTG is daartoe, na de gemotiveerde betwisting van Eiser, onvoldoende, mede gezien het feit dat Eiser noch bestuurder noch werknemer van Bailey was. DVR heeft nog gewezen op een fax van A. Brown (productie 10 bij conclusie van dupliek in conventie, repliek in reconventie). Eiser heeft echter betwist dat aan het gevraagde in die fax gevolg is gegeven. DVR heeft voorts gesteld dat uit een brief van dezelfde A. Brown (productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie) blijkt van de valsheid van de facturen en de wetenschap van Eiser daaromtrent. Noch uit de tekst van deze brief noch uit overige door DVR overgelegde stukken kan zulks echter zonder meer worden afgeleid. De conclusie luidt dat DVR op dit punt onvoldoende heeft gesteld om tot het door haar aangeboden bewijs te worden toegelaten. 11. Uit het bovenstaande volgt dat van dwaling van DVR bij de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst geen sprake is en dat evenmin is gebleken van het door DVR in reconventie gestelde onrechtmatige handelen van Eiser. De beeindigingsovereenkomst kon dus niet worden vernietigd en moet worden nagekomen. De vordering in conventie zal derhalve, als overigens onbetwist, worden toegewezen, zij het dat de buitengerechtelijke incassokosten conform het rapport Voorwerk zullen worden vastgesteld op f. 3.400,--, zodat in totaal f. 210.768,84 zal worden toegewezen. Stukken met betrekking tot het in de dagvaarding genoemde beslag zijn niet overgelegd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of dit beslag rechtsgeldig is gelegd. De gevorderde veroordeling van DVR in de kosten van het beslag zal dus worden afgewezen. Voorts zal de vordering in reconventie worden afgewezen. DVR zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De beslissing De rechtbank: in conventie Veroordeelt DVR tot betaling aan Eiser van een bedrag van f. 210.768,84 (tweehonderdtienduizend zevenhonderd en achtenzestig gulden en vierentachtig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 november 1998 tot de voldoening. Veroordeelt DVR in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Eiser bepaald op f 5.100,-- aan salaris van de procureur en f 4.247,17 aan verschotten. Wijst het meer of anders gevorderde af. in reconventie Wijst de vordering af. Veroordeelt DVR in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Eiser bepaald op f 7.625,-- aan salaris van de procureur en nihil aan verschotten. in conventie en in reconventie Verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mrs. Heijnen, Ter Veer en Rank-Berenschot en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 april 2001.