
Jurisprudentie
AB1368
Datum uitspraak2001-04-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101337/1 en 200101337/2.
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101337/1 en 200101337/2.
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad
van State
200101337/1 en 200101337/2.
Datum uitspraak: 26 april 2001
afdeling
bestuursrechtspraak
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de coöperatie "Coöperatie Verkoop- en Productievereniging van Aardappelmeel en Derivaten "AVEBE" B.A.", gevestigd te Veendam,
appellante,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 1995, kenmerk BGGO 95/05, heeft verweerder krachtens artikel 23 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen aan appellante tot 31 december 1998 een vergunning verleend voor vermeerdering, teelt en verwerking van door middel van genetische modificatie in hun zetmeelsamenstelling veranderde aardappelrassen.
Bij brief van 14 oktober 1998 heeft appellante verweerder gevraagd de duur van de evengenoemde vergunning te verlengen tot 31 december 2003.
Tegen het uitblijven van een besluit op dit verzoek heeft appellante bij brief van 16 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.J. Bronkhorst, advocaat te Den Haag, en mr. J.J. de Boer en dr. P.M. Bruinenberg, gemachtigden,
en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J. Kleijs en ir. R.M. van der Graaf, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geding is dat niet tijdig een besluit op de aanvraag van 14 oktober 1998 is genomen. Eveneens is de bij uitspraak van de Afdeling van 20 april 2000, no. 199900564/1 (aangehecht) voor het nemen van dit besluit gestelde termijn van tien weken ruimschoots overschreden.
2.2. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de afhandeling van de aanvraag van appellante vertraging heeft ondervonden vanwege niet eenduidige adviezen, het formuleren van scherpere criteria zoals vastgelegd in het Gemeenschappelijke Standpunt over de herziening van Richtlijn 90/220 inzake de doelbewuste introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen, het afwachten van de Integrale Beleidsnota Biotechnologie en de tijd die is gemoeid met de interpretatie van recente jurisprudentie.
De Voorzitter overweegt hierover dat al deze omstandigheden niet afdoen aan de wettelijke verplichting van verweerder om tijdig een besluit te nemen op de aanvraag van appellante uit 1998. Hetzelfde geldt voor de stelling van verweerder dat vertraging optreedt omdat het besluit op de aanvraag moet worden genomen in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
2.3. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.4. Het beroep is gegrond. Het ingevolge artikel 6:2, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Voorzitter een termijn stellen.
2.5. De Voorzitter ziet voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat voor iedere dag dat verweerder na afloop van de gestelde termijn het desbetreffende besluit niet heeft genomen en heeft bekendgemaakt een dwangsom zal worden verbeurd.
2.6. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van appellante van 14 oktober 1998;
III. draagt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een besluit te nemen;
IV. bepaalt dat indien en zolang de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer niet voldoet aan het onder punt III gestelde, hij aan appellante een dwangsom verbeurt van ƒ 500,00 per dag, met een maximum van ƒ 20.000,00 voor iedere dag dat het desbetreffende besluit niet is genomen of niet is bekendgemaakt;
V. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
VI. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 532,50, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening betaalde griffierecht (in totaal ƒ 900,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.M.S. Leyten-de Wijkerslooth, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Leyten-de Wijkerslooth w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2001
262-372.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,