
Jurisprudentie
AB1365
Datum uitspraak2001-02-23
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers01/105 HOREC V1
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers01/105 HOREC V1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE Roermond
kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de president van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procedurenr. : 01/105 HOREC V1
Inzake : [verzoeker A] + [verzoeker B e/v verzoeker A] + 11 anderen, wonende te [woonplaats], verzoeker,
tegen : De Burgemeester van de gemeente Weert, te Weert, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd:
het besluit van verweerder d.d. 19 december 2000,
kenmerk: III/Besz.
Datum van behandeling ter zitting: 16 februari 2001.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 19 december 2000 heeft verweerder aan [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2], hierna te noemen vergunninghouders, vergunning verleend als bedoeld in artikel 2 van de Overlastverordening Horeca voor het exploiteren van een alcoholvrije horeca-inrichting, in de vorm van een koffieshop, op het adres [adres] te [woonplaats].
Tegen dit besluit is namens verzoekers bij schrijven van 16 januari 2001 een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens hebben verzoekers zich gewend tot de president van de rechtbank met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb zijn de vergunninghouders in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Onder toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb heeft de president bepaalt dat de kennisneming van het door verweerder ingezonden gedingstuk B.7 "Uittreksel Justitieel Documentatieregister" uitsluitend aan hem is toegestaan. De overige door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de overige partijen gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 februari 2001, waar verzoekers zich hebben laten vertegenwoordigen door [2 vertegenwoordigers], bijgestaan door mr. J.A. Wolter, advocaat te Roermond.
Vergunninghouders zijn in persoon verschenen bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P.M. Stribos van de afdeling bestuurszaken van de gemeente Weert.
II. OVERWEGINGEN.
Op 9 augustus 2000 hebben vergunninghouders bij verweerder een aanvraag ingediend voor een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Overlastverordening Horeca voor het exploiteren van een horeca-inrichting op het adres [adres] te [woonplaats]. De exploitatie ziet op een koffieshop waar softdrugs worden verkocht. Op 21 augustus 2000 heeft de politie district Weert verweerder gerapporteerd naar aanleiding van de aanvraag. Op 11 oktober 2000 heeft verweerder zijn voornemen om de aanvraag in te willigen gepubliceerd. Ten aanzien van dit voornemen hebben belanghebbenden hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij het onderhavige bestreden besluit van 19 december 2000 heeft verweerder de gevraagde vergunning, onder het stellen van dertien voorschriften, verleend.
Tegen dit besluit is namens verzoekers op 16 januari 2001 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben verzoekers de president van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen tot een tijdstip, gelegen na de datum waarop in de hoofdzaak in hoogste ressort zal zijn beslist.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
De president concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. In het feit dat de vergunninghouders nagenoeg gereed zijn met de inrichtingswerkzaamheden ziet de president aanleiding om te oordelen dat aan het vereiste van de onverwijlde spoed in voldoende mate is voldaan.
Voorlopig oordelend in de hoofdzaak overweegt de president als volgt.
Artikel 2 van de Overlastverordening Horeca bepaalt dat het is verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.
Voor het onderhavige geval moet verweerder als het bevoegde bestuursorgaan worden aangemerkt. Het artikel verleent verweerder een discretionaire bevoegdheid tot het verlenen van de in dit artikel bedoelde vergunning. Een dergelijke bevoegdheid dient de president dan ook terughoudend te toetsen.
Ter uitoefening van zijn bevoegdheid hanteert verweerder een beleid zoals dat is neergelegd in de door de raad van de gemeente Weert op 28 mei 1998 vastgestelde nota "Drugsbeleid in Weert". Daarin worden vijf doelstellingen onderscheiden:
1. het bestrijden van de (illegale) drugshandel;
2. het terugdringen van drugsgerelateerde overlast en -criminaliteit;
3. het voorkomen en het ontmoedigen van het drugsgebruik onder jongeren;
4. het terugdringen van het riskant drugsgebruik onder gebruikende jongeren.
5. het scheppen van voorwaarden voor een menswaardig bestaan van drugsgebruikers.
Het belangrijkste instrument om deze doelstellingen na te streven is de scheiding van de markten van soft- en harddrugs. Deze scheiding kan slechts worden bewerkstelligd door op een aantal locaties de verkoop van softdrugs toe te staan.
Een maximum aantal van drie koffieshops acht de raad voor Weert geschikt.
Vergunning moet volgens de nota en voor zover hier van belang worden geweigerd bij vestiging in:
1. woonstraten, waaronder worden verstaan alle voet- en rijstraten, wegen, lanen, woonerven, hofjes en pleinen, die bestemd zijn voor bestemmingsverkeer en/of waaraan bebouwing is gelegen, die uitsluitend of grotendeels dient ter bewoning;
2. straten, niet zijnde straten onder 1, waar sprake is van een overconcentratie van horeca-inrichtingen of anderszins het woon- en leefklimaat belastende activiteiten.
Praktisch gezien zijn de reële vestigingsmogelijkheden beperkt tot het centrum en de van daaruit vertrekkende straten en wegen met doorgaand verkeer.
Bovendien moet vergunning worden geweigerd bij voorgenomen vestiging op een loopafstand korter dan:
a. 250 meter van scholen van voortgezet onderwijs;
b. 250 meter van jongerencentra of JOP's;
c. 250 meter van een andere koffieshop.
Ook in andere gevallen kan vergunning geweigerd worden, indien het een straat betreft niet vallend onder 1 en 2 en op overtuigende wijze wordt aangetoond waarom vestiging nu juist niet kan om reden van openbare orde of bescherming van woon- en leefklimaat.
In zijn besluit van 28 mei 1998 heeft de raad het beleid nog nader aangevuld, onder meer in die zin dat de afstandseis van tenminste 250 meter ook geldt voor basisscholen met uitzondering van de St. Martinusschool in het centrum en dat de vestigingsmogelijkheid verder wordt beperkt tot de singels en het daarbinnen gelegen gebied, alsmede de Maaspoort, de Stationsstraat en de Parallelweg.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit beleid, voor zover hiervoor omschreven, in zijn uitspraak van 12 oktober 2000, nr. 200000585/1 niet kennelijk onredelijk geacht.
In de gemeente Weert is thans aan twee horeca-inrichtingen toegestaan softdrugs te verkopen. Met de onderhavige vergunningverlening is derhalve het in het beleid genoemde maximum aantal koffieshops voor de gemeente Weert bereikt.
Verzoekers interpreteren de toevoeging door de raad van het woord "tenminste" aan de afstandeis van 250 m. op die wijze dat vestiging van een koffieshop op een gering grotere afstand dan 250 m. van een bestaande koffieshop dient te worden voorkomen. Die interpretatie acht de president niet in overeenstemming met de in het beleid neergelegde afstandseis. De toevoeging door de raad van het woord "tenminste" kan naar het oordeel van de president niet betekenen dat in een geval als het onderhavige waar de koffieshop op een iets grotere afstand dan 250 m van de reeds bestaande koffieshop is gelegen verweerder op grond daarvan de vergunning zou moeten weigeren. Nu de loopafstand in elk geval meer dan 250 m bedraagt - partijen verschillen daarover niet van mening - voldoet de vergunningverlening aan de in het beleid opgenomen afstandsvereiste van 250 meter.
Verzoekers, en dan met name scouting [vereniging] (hierna te noemen: scouting), achten scouting een jongerencentrum in de zin van de nota Drugsbeleid in Weert. Nu de locatie van scouting op een (aanzienlijk) mindere afstand dan 250 m van de horeca-inrichting [adres] is gelegen dient, naar de mening van verzoekers, op grond van het beleid de vergunning te worden afgewezen.
Verweerder bestrijdt niet dat scouting op mindere afstand dan 250 m van de horeca-inrichting is gelegen. Verweerder acht scouting evenwel geen jongerencentrum dan wel een jongerenopvangplaaats in de zin van de nota Drugsbeleid in Weert. Ter zitting is namens verweerder desgevraagd dit standpunt nader toegelicht. De opsomming in het beleid ten aanzien van de afstandseis moet volgens verweerder worden gezien als een limitatieve opsomming. De bescherming is beperkt tot scholen voor het voortgezet onderwijs en basisscholen, jongerencentra en jongerenopvangplaatsen. De bescherming strekt zich niet uit tot elke andere vorm van onderwijs of recreatievorm, ook al kent deze wellicht een groot aantal jeugdleden. Bij jongerencentra en jongerenopvangplaatsen is, aldus verweerder, sprake van informele contacten tussen jeugdigen in tegenstelling tot het verenigingsverband waaronder onder meer scoutinggroepen opereren. De raad heeft niet beoogd om voor deze groep een afstandseis op te nemen in het beleid.
De president deelt verweerders standpunt op dit punt vooralsnog niet. De president kan uit de in de nota Drugsbeleid Weert gegeven opsomming ten aanzien van de afstandseis niet herleiden dat deze opsomming limitatief is bedoeld. Het beleid geeft ook geen definitie of nadere omschrijving van de begrippen jongerencentrum en jongerenopvangplaats, waaruit dan wellicht het limitatieve karakter van de opsomming zou kunnen blijken. Voorts is de door verweerder hiervoor weergegeven uitleg inzake de beperkte bescherming op geen enkele wijze in de nota Drugsbeleid Weert terug te vinden. Ter zitting is gebleken dat scouting overwegend leden telt in de leeftijd van 11 tot 21jaar, waarbij op basis van contribuerend lidmaatschap wordt deelgenomen aan specifieke activiteiten, welke activiteiten dagelijks, voor het merendeel in de avonduren, plaatsvinden. De president ziet vooralsnog niet waarom een dergelijke organisatie, mede gelet op de doelstellingen van de nota Drugsbeleid Weert, niet onder het bereik van dat beleid zou kunnen dan wel, gelet op die doelstellingen, zou moeten vallen. Verweerder zal in het kader van de bezwaarschriftenprocedure zijn motivering op dit punt en met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen dienen te heroverwegen.
Verzoekers stellen dat de horeca-inrichting is gelegen in een omgeving waarin de bebouwing overwegend een woonbestemming heeft. Op grond daarvan had, aldus verzoekers, gelet op het gestelde in de nota Drugsbeleid Weert de vergunning moeten worden geweigerd. Voorts zal de horeca-inrichting voor ernstige overlast zorgen en het woon- en leefklimaat in de omgeving nog meer nadelig gaan beïnvloeden.
Verweerder is van mening dat de [straat] als een winkelstraat kan worden geclassificeerd en niet als een woonstraat zoals gedefinieerd in het beleid.
Blijkens het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad" berust op de verlengde Beekstraat inclusief het perceel [adres] de bestemming "Dienstverlening" met de mogelijkheid tot het vestigen van detailhandel en het bouwen van woningen ten behoeve van die detailhandel. Verweerders standpunt dat de (verlengde) [straat] geen woonstraat is zoals gedefinieerd in de Nota drugsbeleid Weert, moet derhalve gelet op de bepalingen van het bestemmingsplan voor juist worden gehouden.
Ter bestrijding van mogelijke overlast tengevolge van de exploitatie van de koffieshop heeft verweerder in de vergunning een relatief groot aantal voorschriften opgenomen specifiek gericht op de overlast. In de nota Drugsbeleid Weert is een apart hoofdstuk (4) gewijd aan de handhaving, terwijl onder voorschrift 8 in het bestreden besluit verweerder een specifiek handhavingsvoorschrift heeft opgenomen. Naar het oordeel van de president is de bestrijding van (mogelijke) overlast tengevolge van de exploitatie van de horeca-inrichting als ook de handhaving daarvan door middel van de genoemde voorschriften uit de vergunning en het gestelde in hoofdstuk 4 van de nota Drugsbeleid Weert op voldoende wijze gewaarborgd.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat één van de aanvragers van de vergunning, gelet op het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 niet in aanmerking kan komen voor het verkrijgen van de gevraagde vergunning.
Dienaangaande overweegt de president dat beide vergunninghouders voldoen aan het gestelde in de artikelen 3 en 4 van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999. In voornoemde artikelen is - kort weergegeven - bepaald dat een leidinggevende niet binnen de laatste vijf jaar wegens misdrijf onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba en niet binnen de laatste vijf jaar bij meer dan één uitspraak onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, onder a, van het Wetboek van Strafrecht wegens dan wel mede wegens overtreding van de in dit artikellid genoemde wettelijke bepalingen.
Uit de uittreksels van het Justitieel Documentatieregister, zoals die de president ter beschikking staan, blijkt dat vergunninghouders niet binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk zijn veroordeeld als bedoeld in voornoemde artikelen. Het besluit voldoet derhalve op dit punt aan de relevante bepalingen van de Drank- en Horecawet en het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999.
In de voorgaande overwegingen, en dan met name de overwegingen ten aanzien van de afstandseis inzake scouting, ziet de president voldoende aanleiding om tot het treffen van een voorlopige voorziening over te gaan. Gelet op het feit dat het niet geheel uitgesloten moet worden geacht dat verweerder in het kader van de bezwaarschriftenprocedure de hiervoor gesignaleerde gebreken in zijn besluitvorming kan herstellen en mede met inachtneming van de hiervoor omschreven bevoegdheid van verweerder, zal die voorziening niet zo ver strekken als namens verzoekers is beoogd. De president schorst het bestreden besluit tot dat verweerder het besluit op bezwaar op de voorgeschreven wijze aan verzoekers heeft kenbaar gemaakt.
Tevens ziet de president voldoende aanleiding om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, welk artikel in artikel 8:84, vierde lid, van die wet van overeenkomstige toepassing is verklaard, te veroordelen in de door verzoekers in verband met dit verzoek redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op het in rubriek III vermelde bedrag.
Beslist wordt zoals aangegeven in rubriek III.
III. BESLISSING
De president van de arrondissementsrechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
schorst het bestreden besluit van 19 december 2000 tot dat verweerder het besluit op bezwaar op de voorgeschreven wijze aan verzoekers kenbaar heeft gemaakt;
veroordeelt verweerder in de kosten van de onderhavige procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op ƒ 1.420,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Weert aan verzoekers;
bepaalt dat de gemeente Weert aan verzoekers het gestorte griffierecht ad ƒ 450,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. E.J.A.M. Bakermans in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2001.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 23 februari 2001.
AC
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.