Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1362

Datum uitspraak2001-04-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers6336
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Vonnis d.d. 24 april 2001- Zaaknummer 6336 DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ASSEN Vonnis van de Eerste enkelvoudige kamer in de zaak van: 1. [eiseres sub 1] wonende te Hoogkerk, 2. REGIONAAL ZIEKENFONDS GRONINGEN], gevestigd en kantoorhoudende te Groningen, eisers bij dagvaarding van 12 mei 1995, advocaat mr. H.A.Th. IJspeert, procureur mr. M.G. Doornbos, en de stichting STICHTING CIRCUIT VAN DRENTHE, gevestigd en kantoorhoudende te Assen, Stadsbroek 13, gedaagde bij gemelde dagvaarding, advocaat mr. P. van der Nat, procureur mr. J.H. Hemmes. OVERWEGINGEN 1. Het verdere verloop van de procedure 1.1. De rechtbank neemt hier over hetgeen werd overwogen en beslist in haar tussenvonnissen van 7 februari 1998 en 1 december 1998. 1.2. Bij brief van 29 juni 2000 heeft de deskundige een rapport van zijn bevindingen bij de rechtbank ingediend. 1.3. Beide partijen hebben een conclusie na deskundigenbericht genomen waarbij zij in hun respectievelijke standpunten hebben gepersisteerd. 1.4. Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd. 2. Het verslag van de deskundige 2.1. De deskundige heeft de door de rechtbank gestelde vragen, kort samengevat, als volgt beantwoord: Vraag 1: Met welke mate van waarschijnlijkheid kon het onderhavige ongeval worden verwacht? Daarbij dient de deskundige uit te gaan van de beschikbare gegevens omtrent eerdere valpartijen/ongelukken ter plaatse ten tijde van het onderhavige ongeval. Antwoord: De mate van waarschijnlijkheid, waarmee het bedoelde ongeval verwacht kon worden, is niet groot te noemen. Vraag 2: Welke maatregelen ter beveiliging hadden door de organisatie genomen kunnen worden? Antwoord: Achteraf bekeken is het niet zo eenvoudig een antwoord op deze vraag te geven. Het ligt voor de hand op te merken, dat er ook ter beveiliging van de vlaggenist (die zich achter de eerste veiligheidslijn bevindt) bijvoorbeeld een betonmuur of vangrails hadden moeten zijn, maar gezien a) de voortdurende inspecties van het circuit, waarbij de aan de orde zijnde situatie steeds acceptabel werd bevonden; b) de geringe mate van waarschijnlijkheid waarmee dit ongeval voorspeld kon worden; en c) de protesten die van (motor-) rijderszijde -begrijpelijkerwijze- worden aangevoerd tegen harde obstakels, lijkt mij de conclusie gerechtvaardigd, dat van de organisatie niet in redelijkheid kon worden verwacht, althans op dat tijdstip, verdergaande maatregelen ter beveiliging te treffen. Vraag 3: Tot welke opmerkingen geeft uw onderzoek u overigens nog aanleiding? Antwoord: [eiseres sub 1] heeft niet tegen haar instructies in gehandeld en is buiten haar schuld de dupe geworden van deze ongelukkige samenloop van omstandigheden. Haar treft mijns inziens geen verwijt. Het komt mij daarom voor dat de gevolgen van dit ongeluk via de verzekering van de organisator gedekt zouden moeten zijn. 3. Het nadere standpunt van eisers Eisers komen naar aanleiding van het deskundigenrapport tot de volgende conclusie: - De post waar [eiseres sub 1] stond, is niet op de meest veilige plek van het circuit gesitueerd. - De getroffen veiligheidsmaatregelen waren niet zodanig dat de kans op verwondingen van een official zo klein mogelijk is gemaakt. Er is een keuze gemaakt ten faveure van de rijders en ten koste van de officials. - De deskundige is van mening dat de onderhavige schade een gedekt evenement zou moeten zijn voor de verzekeraar. - De Stichting Circuit Drenthe is gehouden de door [eiseres sub 1] geleden schade te voldoen, zelfs indien aansprakelijkheid van de verzekeraar niet zou komen vast te staan. - De verzekeraar dient aansprakelijkheid te erkennen voor de gevolgen van bovenstaand ongeval geleden door zowel [eiseres sub 1] als haar ziektekostenverzekeraar RZG Groningen. 4. Het nadere standpunt van gedaagde Gedaagde komt tot de conclusie dat op basis van de bevindingen in rapport van de deskundige met betrekking tot de mate van waarschijnlijkheid, waarmee het betreffende ongeval verwacht kon worden, en het al dan niet nemen van aanvullende veiligheidsmaatregelen, gelet op de bewoordingen "De mate van waarschijnlijkheid, waarmee het bedoelde ongeval verwacht kon worden, is niet groot te noemen", "de geringe mate van waarschijnlijkheid, waarmee dit ongeval voorspeld kon worden..." en "dat van de organisatie niet in redelijkheid kon worden verwacht, althans op dat tijdstip, verdergaande maatregelen ter beveiliging te treffen", de vorderingen dienen te worden afgewezen. 5. De verdere beoordeling Aansprakelijkheid 5.1. Motorraces, zoals de Stichting Circuit Drenthe organiseert, vormen een activiteit, die in aanzienlijke mate gevaren met zich meebrengt voor baanpersoneel, zoals [eiseres sub 1], voor publiek, en rijders. Gelet op de snelheid van de aan de races deelnemende motoren zullen, indien zich een ongeval voordoet, de gevolgen daarvan voor het baanpersoneel en anderszins bij races aanwezige personen ernstig kunnen zijn. Daarom mag van de Stichting bij het organiseren van races een hoge mate van zorgvuldigheid worden verwacht en mag van haar worden gevergd dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is doet om ongevallen te voorkomen. Indien zij dat niet doet, handelt zij in strijd met de zorgvuldigheid die haar jegens het baanpersoneel en anderszins bij races aanwezige personen in het maatschappelijk verkeer betaamt en is de schade aan de Stichting toe te rekenen. 5.2. Het circuit voldeed op 25 juni 1992 aan de veiligheidseisen zoals gesteld door de Féderation Internationale Motocycliste. De rechtbank is van oordeel dat dit niet zonder meer betekent dat de Stichting alles heeft gedaan wat op grond van haar eigen verantwoordelijkheid redelijkerwijs verwacht mocht worden om motorongevallen te voorkomen, nu de rechtbank geen inzage heeft gehad in deze eisen en de Stichting overigens stelt dat zij een pakket van veiligheidsmaatregelen heeft genomen ter bescherming van baancommissarissen, publiek en rijders, dat verder strekt dan de eisen gesteld door de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging en de FIM. Specifiek met betrekking tot de veiligheid van baancommissarissen heeft de Stichting de posten langs de baan zodanig gekozen dat de kans dat de post getroffen wordt door een motor zo klein mogelijk is. Volgens de Stichting bevond [eiseres sub 1] zich op een plaats waar de motor van een rijder die er de controle over verliest bij het uitkomen van de bocht normaliter niet terecht kan komen. 5.3. Op het moment van het ongeval bevond [eiseres sub 1] zich in het gebied van post 20 en 21 waar met een zekere regelmaat ongevallen plaatsvinden. [eiseres sub 1] bevond zich, volledig onbeschermd, op een afstand van ongeveer 15 meter van de baan. In elk geval heeft zich in 1985 en in 1993 in dit gebied ook een ongeval voorgedaan. Uit het deskundigenrapport is gebleken dat in de jaren 1994-1999 zich vijf maal in het gebied waar [eiseres sub 1] zich bevond een valpartij heeft voorgedaan, neerkomend op 3% van het totaal aantal valpartijen in die jaren. Hoewel hem geen gegevens ter beschikking stonden van voorgaande jaren, geeft de deskundige aan dat toen sprake was van een vergelijkbare situatie: het circuit heeft op het betreffende gedeelte sinds de ingebruikneming in 1955 nimmer grote veranderingen ondergaan. 5.4. Het gedrag van een motor bij een valpartij is, aldus de deskundige, nagenoeg onvoorspelbaar. Bij een ongeval wordt de energie van de motor niet langer door de rijder gecontroleerd. De motor kan over het wegdek blijven schuiven en zo tot stilstand komen, maar de motor kan zich via het contact met het wegdek of met de berm ook weer oprichten en zelfs enige malen in de lucht om zijn eigen as draaien. 5.5. Mede gelet op de snelheden van de motoren in combinatie met de mogelijkheid van technische gebreken aan de motoren of beoordelingsfouten van de coureurs was de mogelijkheid van het buiten de baan raken van een motor in het gebied waar [eiseres sub 1] zich bevond, en derhalve het ongeval van [eiseres sub 1], redelijkerwijs voorzienbaar. 5.6. De Stichting heeft niet gesteld, dat het treffen van veiligheidsmaatregelen, teneinde ongevallen als de onderhavige te voorkomen, dusdanig bezwaarlijk was, dat van haar in redelijkheid niet verlangd kon worden die maatregelen te nemen. 5.7. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de Stichting niet alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs van haar gevergd mochten worden. Zij is derhalve aansprakelijk voor de door [eiseres sub 1] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Schade nader op te maken bij staat 5.8. De rechtbank zal de Stichting veroordelen tot vergoeding aan [eiseres sub 1] van de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Wettelijke rente 5.10 De geldigheid van de ziekenfondsverzekering van [eiseres sub 1] en de omvang van de vordering met betrekking tot de schade van het RZG worden door de Stichting niet langer betwist, zodat de vordering tot betaling van een bedrag groot f. 76.226,73 aan het Regionaal Ziekenfonds Groningen voor toewijzing gereed is. De Stichting betwist de verschuldigdheid van de wettelijke rente nu deze rente niet aan haar is aangezegd. Gelet op het bepaalde in artikel 6:119 juncto artikel 6:83 sub b Burgerlijk Wetboek en op hetgeen door eisers is gevorderd, zal de rechtbank de wettelijke rente doen ingaan op 9 februari 1994. Proceskosten 5.11 De rechtbank zal de Stichting, als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van de procedure veroordelen. Kosten deskundigenonderzoek 5.12 De Stichting dient, als de in het ongelijk te stellen partij, de kosten van het deskundigenonderzoek ad f. 1.762,50 te betalen aan eisers, nu eisers deze kosten hebben voorgeschoten. BESLISSINGEN De rechtbank: 1. Verklaart voor recht dat de Stichting Circuit van Drenthe aansprakelijk is voor de door [eiseres sub 1] ten gevolge van het door haar op 25 juni 1992 overkomen ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. 2. Veroordeelt de Stichting Circuit van Drenthe tot vergoeding aan [eiseres sub 1] van de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. 3. Veroordeelt de Stichting Circuit van Drenthe om aan het Regionaal Ziekenfonds Groningen te betalen een bedrag groot f. 76.226,73 (zegge: ZESENZEVENTIGDUIZENDTWEEHONDERD-ZESENTWINTIG GULDEN EN DRIEENZEVENTIG CENTEN), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 1994 tot aan de dag der algehele voldoening. 4. Veroordeelt de Stichting Circuit van Drenthe in de kosten van deze procedure, die van het deskundigenonderzoek daaronder begrepen, tot op heden aan de zijde van eisers begroot op f. 7.150,00 voor salaris procureur en f. 3.325,44 voor verschotten. 5. Verklaart dit vonnis, voorzover gewezen onder 2, 3 en 4, uitvoerbaar bij voorraad. Gewezen door mr. J. van der Vinne, bijgestaan door mr. H.E. van Witteloostuijn-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 24 april 2001, en door de rechter en de griffier voornoemd ondertekend. Typ: LB Coll: