Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1360

Datum uitspraak2001-02-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersWL.20.002592/99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer : 20.002592.99 uitspraakdatum : 13 februari 2001 tegenspraak; GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH economische kamer A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te Roermond van 22 juli 1999 in de strafzaak onder parketnummer 04/064667-98 tegen: [naam verdachte], [geboorteplaats, geboortedatum], [woonplaats en adres]. Het hoger beroep De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat de Maatschap [naam maatschap] op [pleegdatum] te [pleegplaats] als ondernemer in zijn vestiging, gelegen aan de [adres], over varkens de feitelijke macht heeft uitgeoefend, tot welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht. De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Ter terechtzitting is namens de verdachte beroep gedaan op onverbindendheid van artikel 9 van de Verordening Identificatie en Registratie Varkens 1998. Volgens de verdediging houdt artikel 9, eerste lid, van de Verordening voornoemd het feitelijk verbod in om varkens te houden. De grenzen van artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, op basis waarvan voornoemde Verordening tot stand is gekomen, zouden te buiten zijn gegaan waardoor artikel 9 van de Verordening voornoemd wettelijke grondslag zou missen. Het hof verwerpt dat verweer. Weliswaar bevat het eerste lid van artikel 9 van de Verordening Identificatie en Registratie Varkens 1998 een algemeen verbod tot het uitoefenen van feitelijke macht over, dan wel in zijn vestiging aanwezig hebben van één of meer varkens, maar dit eerste lid dient te worden gelezen in samenhang met het tweede lid, dat bepaalt dat het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt met betrekking tot een varken dat (a) overeenkomstig de verordening is gemerkt of (b) in de vestiging is geboren en niet langer dan een week geleden is gespeend. Dat in het eerste lid een algemeen verbod is opgenomen is het gevolg van de gekozen wetgevingstechniek. Het eerste lid bezien in samenhang met het tweede lid van artikel 9 van de Verordening voornoemd gaat niet de grenzen van artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, noch die van de Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren te buiten. Weliswaar wordt de bewijslast dat de ondernemer over het betreffende varken feitelijke macht mag uitoefenen, dan wel dat hij dit varken in de vestiging aanwezig mag hebben, door de wijze van regelgeving gelegd bij de verdachte, die immers aannemelijk moet maken dat één van de strafuitsluitingsgronden van het tweede lid zich voordoet, doch het hof acht deze bewijslastverdeling niet onredelijk omdat dat bewijs op eenvoudige wijze te leveren zal zijn. Voorts acht het hof het ondenkbaar dat het openbaar ministerie tot strafvervolging zal overgaan indien uit het proces-verbaal blijkt van een strafuitsluitingsgrond. Uit een oogpunt van inzichtelijkheid is weliswaar te verdedigen dat het aanbeveling zou verdienen dat de steller van de tenlastelegging het zich niet voordoen van een strafuitsluitingsgrond in de tenlastelegging zou opnemen, doch dit is gelet op de gebruikte wetgevingstechniek niet noodzakelijk. De regelgeving voldoet naar het oordeel van het hof ook aan de beginselen van de artikelen 6, 7 en 10 van het EVRM, en dan met name aan de vereisten van kenbaarheid en precisie. De norm van artikel 9 van de Verordening voornoemd is volstrekt helder en duidelijk. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde is als overtreding voorzien bij artikel 96 (oud) van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren junctis artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren, artikel 9 van de Verordening Identificatie en Registratie Varkens 1998 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 4e, junctis de artikelen 1, aanhef en onder 4e, (oud) en 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte 1. Door de verdediging is aangevoerd dat het oormerk bij de varkens en biggen leidde tot ernstige gezondheidsproblemen voor de dieren. Door de dierenarts [naam dierenarts] zou om die reden volgens de verdediging in 1998 op medische gronden zijn geadviseerd de op het bedrijf aanwezige varkens pas te oormerken kort voorafgaande aan het afvoeren van de dieren van het bedrijf. Ook de bedrijfsvoorlichter/begeleider [naam bedrijfsvoorlichter/begeleider] zou dat aan de verdachte hebben geadviseerd. 2.1 De verdediging beroept zich erop dat de verdachte weliswaar de varkens op zijn bedrijf heeft gehouden zonder dat deze geoormerkt waren, maar dat hem terzake geen schuld zou treffen omdat hij dat op advies van gezaghebbende personen zou hebben gedaan. Daarop afgaande mocht de verdachte er op vertrouwen dat hij geen strafbaar feit beging, zodat bij hem te dezen alle schuld ontbreekt. 2.2 Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Blijkens de verklaring van verdachte, kende hij de norm van artikel 9 van de Verordening Identificatie en Registratie Varkens 1998 en wist hij derhalve dat het verboden was om -kort gezegd- de feitelijke macht uit te oefenen over varkens zonder oormerk. Voorzover ter terechtzitting al aannemelijk is geworden dat de door de verdediging genoemde dierenarts en bedrijfsvoorlichter/begeleider de verdachte zouden hebben geadviseerd als hierboven weergegeven, bezaten die beide personen niet de juridische deskundigheid die met zich zou kunnen brengen dat de verdachte er op mocht vertrouwen dat het uitoefenen van de feitelijke macht over niet gemerkte varkens onder die omstandigheden geen strafbaar feit zou opleveren. Dat de varkens voordat zij het bedrijf verlieten alsnog werden gemerkt, doet aan het vorenstaande niet af. Het belang van het kunnen uitoefenen van een doelmatige controle brengt met zich dat de varkens reeds gedurende het verblijf in het bedrijf van de verdachte gemerkt hadden moeten zijn. Het hof verwerpt bijgevolg het beroep op afwezigheid van alle schuld. 3.1 De raadsman heeft voorts een beroep gedaan op het ontbreken van wederrechtelijkheid. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden alles heeft gedaan wat van hem kon worden gevergd en dat hij materieel heeft voldaan aan de normeringen die gesteld werden aan de exploitatie van zijn bedrijf. 3.2 Het hof verwerpt dat verweer. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting waren de gezondheidsproblemen van de varkens het gevolg van de omstandigheid dat varkens met de oormerken bleven steken achter in de stallen aangebrachte roosters. De verdachte heeft ter terechtzitting uitgelegd dat dit het gevolg was van de vorm van die roosters. Naar het oordeel van het hof waren de betreffende gezondheidsproblemen van de varkens derhalve het gevolg van de bedrijfsvoering van verdachte. Deze had, door bijvoorbeeld andere roosters aan te brengen, het scheuren of verwonden van de oren van de varkens kunnen voorkomen. Dat dit (hoge) kosten met zich mee zou hebben gebracht doet daaraan niet af. Aldus kan niet gezegd worden dat de verdachte alles heeft gedaan wat van hem kon worden verlangd. Ten overvloede wijst het hof er op dat de betreffende Verordening niet enkel tot doel heeft het bevorderen van het welzijn van varkens. 4.1 Tenslotte is een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. De verdachte zou hebben moeten kiezen tussen twee conflicterende plichten. Enerzijds zou hij de varkens hebben moeten merken, maar anderzijds behoorde hij ernstig dierenleed te voorkomen. Uit de onderling strijdige plichten zou de verdachte een keuze hebben gemaakt die, objectief beschouwd en tegen de achtergrond van de bijzondere omstandigheden van het geval, gerechtvaardigd zou zijn. 4.2 Naar het oordeel van het hof was het onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd om de varkens en biggen die verwond waren aan een oor niet opnieuw te merken alvorens dat oor was geheeld, dan wel de varkens of biggen van het bedrijf werden afgevoerd. Terzake van die beesten gaat het verweer van de verdachte op. Voor wat betreft de overige ongemerkte varkens en biggen is het hof evenwel van oordeel dat de verdachte andere maatregelen had dienen te nemen om dierenleed te voorkomen. In zoverre wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen. Niet gezegd kan worden dat hij ten aanzien van die varkens objectief beschouwd en tegen de achtergrond van de bijzondere omstandigheden van het geval een gerechtvaardigde keuze heeft gemaakt door de gezonde varkens en biggen niet tijdig te oormerken. Het namens de verdachte gedane beroep op overmacht in de zin van noodtoestand wordt derhalve verworpen. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het uitoefenen van de feitelijke macht over een groot aantal varkens, die niet waren voorzien van een oormerk. Daardoor heeft hij de bepalingen gesteld ten behoeve van de identificatie en registratie van die dieren overtreden. Op zichzelf beschouwd is dat een ernstig feit. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van f. 13.000,--. Gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat de varkens om gezondheidsredenen niet zijn gemerkt en de omstandigheid dat de varkens voor het transport alsnog werden gemerkt, acht het hof het aannemelijk dat de verdachte zich niet heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde met het oogmerk om de wettelijke regeling te frustreren en aan controle te ontkomen. Voorts heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met de omstandigheid dat ten aanzien van de aan de oren gewonde varkens het gerechtvaardigd was, deze niet te merken aan het oor voordat de verwondingen waren geheeld. Het hof zal derhalve een lagere geldboete opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 23, 24, 24c en 51 van het Wetboek van Strafrecht, 1 (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren en 9 van de Verordening Identificatie en Registratie Varkens 1998. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: "Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (artikel 9 van de Verordening Identificatie en Registratie Varkens 1998)". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van vijfduizend gulden, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vijftig dagen. Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-Van Asten, als voorzitter, Mrs. Bergkotte en Pijls, als raadsheren. In tegenwoordigheid van mr. Vos, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 februari 2001.