Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1353

Datum uitspraak2001-04-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 003/311 HOREC V01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT ENKELVOUDIGE KAMER Reg.nr.: AWB 00/311 HOREC V01 U I T S P R A A K inzake het geschil tussen [eiser], wonende te Winschoten, eiser, en Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, verweerders. Tevens hebben als partij aan het geding deelgenomen: Burgemeester en Wethouders van de gemeente Winschoten. 1. PROCESVERLOOP Verweerders hebben bij besluit van 16 februari 2000 het beroep ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen de besluiten van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Winschoten van 15 april 1999. Tegen deze beslissing heeft eiser beroep doen instellen door mr. O.B. Volkerts, advocaat te Groningen. Eiser heeft middels het beroepschrift de rechtbank verzocht over te gaan tot vernietiging van de beslissing en tot verlening van de gevraagde vergunningen aan hem. Partijen hebben de beschikking gekregen over de gedingstukken. Het beroep is behandeld ter zitting van 18 april 2001. Eiser is niet in persoon verschenen. Wel verschenen is zijn gemachtigde mr. O.B. Volkerts. Voor verweerders is verschenen mr. A. Hazewinkel, juridisch beleidsmedewerkster van de provincie Groningen. Voor burgemeester en wethouders van de gemeente Winschoten is verschenen mw. R.M.J. Entjes, ambtenaar van de gemeente Winschoten. Partijen hebben hun standpunt uiteengezet. 2. RECHTSOVERWEGINGEN Verschijnen ter zitting De griffier van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser bij schrijven van 26 maart 2001 bericht dat de mondelinge behandeling van het beroep zou plaatsvinden op de zitting van 18 april 2001. Bij schrijven van 12 april 2001 heeft deze gemachtigde de rechtbank bericht dat eiser gedetineerd zal zijn op 18 april 2001. Hij heeft de rechtbank verzocht te bewerkstelligen dat eiser op 18 april 2001 aanwezig kan zijn ter zitting. Als reden voor deze aanwezigheid is aangevoerd dat eiser dit erg op prijs stelt. De rechtbank heeft de gemachtigde daarop bericht dat het niet in de bevoegdheid van de rechtbank ligt om dit te bewerkstelligen. Eiser dient zich te wenden tot het bevoegd gezag terzake van zijn detentie. Tegen het einde van de dag, voorafgaand aan de dag van de zitting heeft de gemachtigde de rechtbank bericht dat het niet is gelukt toestemming te krijgen om eiser aanwezig te doen zijn bij de zitting. De gemachtigde van eiser heeft dit ter zitting toegelicht met de stelling dat de rechtbank en het bevoegd gezag onderling maar moeten uitmaken wie kan bewerkstelligen dat eiser aanwezig kan zijn en dat hij daar verder geen taak in heeft. Ook heeft hij medegedeeld dat dit betekent dat de rechtbank uitstel van de zitting moet toestaan totdat eiser wel in staat zal zijn ter zitting te verschijnen. Eiser heeft volgens hem immers het recht aanwezig te zijn. Dit is volgens hem ook nodig omdat eiser zelf het bezwaar heeft verzorgd, terwijl de gemachtigde slechts procesbegeleider is. Desgevraagd heeft de gemachtigde -onder protest- afwijzend gereageerd op de uitnodiging om in te gaan op de vraag of juist is, dat de heer [eiser] degene is die het beroep heeft ingesteld. De rechtbank leidt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State af dat er geen sprake is van een absoluut recht van verschijning ter zitting als door de gemachtigde van eiser wordt gesteld. Of dit het geval is, hangt in de onderhavige zaak -die geen strafzaak is- af van de omstandigheden van het geval (uitspraak van 14 april 2000, JB 2000/159 en AB 2000/323). De rechtbank stelt vast dat eiser kennelijk geen verlof heeft gekregen van het bevoegd gezag en dat de gemachtigde van eiser niet is ingegaan op de mogelijkheid toe te lichten dat dit tijdig is aangevraagd, hoe het is aangevraagd en wat is gedaan toen het tot een weigering kwam. Het door de gemachtigde gehouden betoog, dat er op neerkomt dat dit een probleem van de rechtbank is, strijdt met voormelde jurisprudentie. De rechtbank stelt voorts vast dat de uitnodiging voor de zitting ruim tevoren is verstuurd en dat het schriftelijke deel van de behandeling van het beroep geen reden had opgeleverd om eiser op te roepen ter zitting te verschijnen. De rechtbank stelt ook vast dat eiser een tot alle proceshandelingen bevoegde gemachtigde had en heeft, dat deze rechtsgeleerd is en dat deze voor eiser het beroep heeft ingesteld, waarbij zowel op de feitelijke als de juridische grondslag van het besluit van verweerders is ingegaan. De rechtbank heeft daarin geen reden gezien om vragen aan eiser te stellen of het nodig dan wel wenselijk te achten dat eiser nog een toelichting ter zitting zou verschaffen. Dit vloeit ook niet voort uit de door eiser aangegeven reden om ter zitting aanwezig te willen zijn. Voorzover nog iets toegelicht zou moeten worden, zou het de gemachtigde van eiser zijn die de toelichting zou moeten verschaffen. De rechtbank stelt ten slotte vast dat de gemachtigde van eiser ter zitting uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld om toe te lichten waarom hij het beroep voor eiser heeft ingesteld en dat de gemachtigde daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Onder deze omstandigheden is er voor de rechtbank geen reden om het belang van verschijning ter zitting zwaarder te doen wegen dan het belang van een voortvarende behandeling van de onderhavige zaak, mede gezien het algemeen belang van een voortvarende behandeling van de andere bij de rechtbank aanhangige zaken. De rechtbank maakt dan ook geen gebruik van de bevoegdheid om het onderzoek ter zitting te schorsen. Bestreden besluit en beroepsgerechtigde Op 20 oktober 1998 zijn twee afzonderlijke aanvragen tot Burgemeester en Wethouders van de gemeente Winschoten gericht, strekkend tot verlening van een vergunning tot het uitoefenen van een horecabedrijf. Deze aanvragen zijn gedaan in het kader van de Drank- en Horecawet. De eerste aanvraag heeft betrekking op uitoefening van een horecabedrijf aan [adres 1] te Winschoten en is gedaan door Horeca Service Winschoten LTD. Aanvraagster is een vennootschap naar buitenlands recht en is gevestigd te Cardiff (UK). De tweede aanvraag heeft betrekking op uitoefening van een horecabedrijf aan [adres 2] te Winschoten en is gedaan door Horeca Service LTD. Aanvraagster is een vennootschap naar buitenlands recht en is gevestigd te Cardiff (UK). Burgemeester en Wethouders hebben beide aanvragen afgewezen bij besluiten van 15 april 1999. De kennisgevingen van deze besluiten zijn aan aanvraagsters gericht en besteld op het door hen in Nederland gekozen postadres. Aanvraagsters hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten bij verweerders. Dit is geschied middels een beroepschrift dat is ingediend voor aanvraagsters door de heer [eiser]. In het beroepschrift is sprake van het maken van bezwaar tegen de vergunningen die aanvraagsters zijn geweigerd. Aanvraagsters worden daarbij met name genoemd. Blijkens de inhoud van de kennisgeving van het bestreden besluit hebben verweerders het beroep van beide aanvraagsters ongegrond verklaard. De kennisgeving van deze beslissing is gericht aan de heer [eiser] als gemachtigde van aanvraagsters. Daarbij is slechts Horeca Service LTD genoemd als vennootschap waarvan de heer [eiser] gemachtigde is. Dit is een kennelijke misslag. De kennisgeving is ook bedoeld voor Horeca Service Winschoten LTD en de gemachtigde [eiser] kon dit beseffen en namens deze vennootschap beroep instellen of doen instellen. Er is beroep ingesteld. Uit het beroepschrift blijkt dat bedoeld is beroep in te stellen tegen beide besluiten tot ongegrondverklaring van het (administratief) beroep. Het beroepschrift is ingediend door de advocaat mr. O.B. Volkerts. Blijkens het beroepschrift dient hij dit in voor de heer [eiser]. Deze komt in beroep tegen evenvermelde beslissingen van verweerders en deze vordert dat de rechtbank hem de vergunningen verleent, die door aanvraagsters zijn gevraagd. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de RvS en van de CRvB blijkt dat uit het beroepschrift moet worden afgeleid welke persoon in beroep komt door de tenaamstelling in het beroepschrift. Als daarover geen twijfel bestaat kan na het verstrijken van de beroepstermijn niet een andere persoon aangemerkt worden als degene die het beroep heeft ingesteld (die rechtshandeling is al verricht). Bij een kennelijke misschrijving van de naam, moet als degene die beroep instelt aangemerkt worden degene die kennelijk wordt benoemd. Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat er geen twijfel over bestaat dat de heer [eiser] beroep heeft ingesteld en dat niet gesproken kan worden van een misschrijving van de naam. De rechtbank neemt daarbij niet alleen de inhoud van het beroepschrift in aanmerking maar ook het feit dat het is opgesteld en ingediend door een rechtsgeleerd raadsman. Ten overvloede vermeldt de rechtbank hierbij dat, als sprake is van een fout van de raadsman, dit niet hetzelfde is als een kennelijke misschrijving. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtbank eiser aanmerkt als degene die stelt belanghebbende te zijn in de zin van artikel 8:1 Awb bij het beroep tegen de besluiten van verweerders. De rechtbank kan in het midden laten of dit het geval is. Als dit het geval is, kan eiser redelijkerwijs worden verweten geen (administratief) beroep te hebben ingesteld tegen de beslissingen van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Winschoten. Hij droeg kennis van die beslissingen, die in zijn visie zijn belang schaadden, en er waren geen belemmeringen om het beroep in te stellen. Dit heeft tot gevolg dat artikel 6:13 Awb in de weg staat aan ontvankelijkheid van het beroep van eiser, zoals dit ook het geval is als eiser geen belanghebbende in de zin van artikel 8:1 Awb is. De rechtbank beperkt zich dan ook tot dit oordeel. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. 3. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer: RECHT DOENDE verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus gegeven door mr. A.H.J. Lennaerts, rechter en in het openbaar door hem uitgesproken op 26 april 2001, in tegenwoordigheid van L. Smidt, griffier. De griffier De rechter De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag. Afschrift verzonden op: 26 april 2001 typ: jb