Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1346

Datum uitspraak2001-04-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/02561
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 98/02561 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem over het tijdvak 1 april 1995 tot en met 31 december 1995 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, aanslagnummer . DE MONDELINGE BEHANDELING: De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 21 maart 2001 te Q. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van A en B, verbonden aan C te R, alsmede namens de Inspecteur D. Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 4 april 2001, de volgende monde-linge uitspraak gedaan. DE BESLISSING: Het Hof verwerpt het beroep. DE GRONDEN: 1. Belanghebbende bestrijdt de onderhavige naheffingsaanslag uitsluitend met een beroep op het vertrouwensbeginsel. Daartoe stelt hij, samengevat weergegeven, dat hij in 1995 diverse malen ten kantore van de Inspecteur advies heeft ingewonnen van ambtenaren werkzaam bij de Eenheid van de Inspecteur en dat hij uiteindelijk van vijf verschillende ambtenaren te horen heeft gekregen dat de ter zake van de aanschaf van een auto betaalde omzetbelasting in aftrek kon worden gebracht. 2. De Inspecteur stelt hiertegenover dat de ambtenaren die belanghebbende in 1995 te woord hebben gestaan zijn afgegaan op de mededeling van belanghebbende dat hij zowel in Nederland als in België belaste prestaties zou gaan verrichten en dat pas bij een boekenonderzoek in 1997 is gebleken dat belanghebbende de desbetreffende auto nimmer heeft aangewend voor belaste prestaties in Nederland (omdat er in Nederland in het geheel geen prestaties werden verricht) of in België (omdat daar op basis van een zogenaamde leurkaart een vrijstelling werd verleend die overeenkomt met de ontheffing van administratieve verplichtingen voor kleine ondernemers, van artikel 25 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968). 3. Belanghebbende heeft ter zitting aanvankelijk betwist de stelling van de Inspecteur dat hij de zojuist bedoelde ambtenaren zou hebben medegedeeld dat hij ook in Nederland belaste prestaties zou gaan verrichten. Later ter zitting is belanghebbende hierop teruggekomen en heeft hij erkend dat hij destijds in 1995 aan de ambtenaren zijn voornemen tot het starten van ondernemingsactiviteiten in Nederland bekend heeft gemaakt. 4. Het Hof acht aannemelijk dat de evenbedoelde ambtenaren in 1995 niet wisten dat de desbetreffende auto niet zou worden aangewend voor belaste prestaties. Het Hof is voorts van oordeel dat deze ambtenaren dit ook in redelijkheid niet konden weten. Het Hof acht namelijk aannemelijk de stelling van de inspecteur dat raadpleging van het dossier van belanghebbende de ambtenaren op dit punt niet op het goede spoor had kunnen brengen, omdat dit dossier destijds geen op dit punt relevante informatie bevatte. 5. Het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep moet worden verworpen. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal. Aldus vastgesteld op 4 april 2001 door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 11 april 2001 Het aanwenden van een rechtsmiddel: U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,=. Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak ook een griffierecht van ƒ 150,= verschuldigd. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het door de belanghebbende ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het door deze voor het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.