Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1342

Datum uitspraak2001-04-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-000218-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

arrestnummer: rolnummer: 23-000218-01 datum uitspraak: 27 april 2001 tegenspraak G e r e c h t s h o f t e A m s t e r d a m VERKORT ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondisse-mentsrechtbank te Amsterdam van 18 oktober 2000, in de strafzaak onder parket-nummer 13/120081-98 van HET OPENBAAR MINISTERIE tegen A.J.M. D.B., (....) De omvang van het hoger beroep Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling ter terechtzitting in hoger beroep, niet gericht tegen de beslissingen in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (vrijspraak van de daarin cumulatief tenlastegelegde onderdelen 5 en 6) en het onder 2 tenlastegeleg-de (partiële nietigverklaring en vrij-spraak van het overige). Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittin-g in eerste aanleg van 27 en 28 september 2000 en 4 oktober 2000 en in hoger beroep van 6 maart 2001 en 6 en 13 april 2001. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is ge-bracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaar-ding, zoals dit op vordering van de advocaat-generaal ter terechtzit-ting in hoger beroep van 6 april 2001 is gewijzigd. Van die dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest ge-voegd; de daarin vermelde tenlastelegging -voorzover in hoger beroep nog aan de orde- geldt als hier ingevoegd. De geldigheid van de inleidende dagvaarding De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi herhaald het ter terechtzitting in eerste aanleg gedane beroep op nietigheid van de dagvaarding wat betreft het onder 3 tenlastegelegde (zie punt 3.2 van de pleitnota in eerste aanleg). Het hof zal een bespreking van dit verweer achterwege laten aangezien de verdachte, gelet op de hierna vermelde beslissing ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde, daarbij geen belang meer heeft. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in diens vervolging van verdachte in de onderhavige zaak, zulks a) in verband met schending van het gelijkheids-beginsel dan wel het verbod van wille-keur en omdat de officier van justitie de rechtbank in eerste aanleg onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd omtrent de achtergronden van de vervol-gingsbeslissingen, terwijl de beslissing om verdachte te vervolgen, ook gemeten aan de (niet-)vervol-gingsbeslissingen ten aanzien van de natuurlij-ke personen bij de "wederpar-tijen", onbegrijpe-lijk is (zie de pagina's 2 t/m 7 van de pleitnota in eerste aanleg en de punten 3.2 t/m 3.3 van de pleitno-ta in hoger beroep) en b) omdat het onder 3 tenlaste-gelegde feitelijk leiding geven aan door de SNS Bank gepleegde oplichting inhoudt, terwijl de SNS Bank geen schikking heeft betaald voor oplichting, zodat ten aanzien van dit feit de vervolgings-beslissing ten aanzien van verdachte nog onbegrijpe-lijker is (punt 3.4 van de pleitnota in hoger beroep). Het hof stelt in verband met dit verweer het volgende voorop. Het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvor-dering neerge-legde opportuniteitsbeginsel houdt in dat de officier van justitie bevoegd is, op gronden aan het algemeen belang ontleend, af te zien van vervolging. Beslist de officier van justitie dat hij tot vervolging overgaat, dan staat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsrechtelij-ke bepalingen of met beginselen van een goede procesorde -waaronder het gelijkheidsbeginsel- kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijk-heid van het open-baar ministerie. Voorts overweegt het hof met betrekking tot het onderhavige verweer als volgt. ad a) Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat in de onderhavige zaak ten aanzien van de vervol-gingsbe-slissing voor natuurlijke personen geen beleid is ontwikkeld, doch dat die beslissing per verdachte individueel is geno-men. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dit nader gespecifi-ceerd en als argument voor de vervol-ging van de werknemers van de SNS Bank (verdachte, K. en H.) aange-geven dat zij hebben te gelden als initiatiefnemers van de inschrijvingsconstructie, waarmee het bij syndi-caatsregels gegeven verbod op doorbetaling van provisie inzake de herplaat-singsuitgifte van aandelen KPN werd omzeild en deze doorbetaling werd verhuld door middel van vals-heid. De overige in de onderhavige zaak wellicht als verdachten aan te merken natuurlijke personen zijn niet vervolgd en hun is evenmin een transactie aangeboden. Daargelaten de opmerking van de advocaat-generaal dat in casu geen sprake zou zijn van beleid, acht het hof -gelet op de inhoud van het dossier- het maken van het hier bedoelde onderscheid geoorloofd en is het van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de vervolging van verdachte te dezer zake een ongerechtvaardigde ongelijkheid oplevert. Niet aannemelijk is geworden dat de officier van justitie de rechtbank in eerste aanleg opzettelijk onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd omtrent de achter-gronden van de vervol-gingsbeslissingen, laat staat dat hij dit zou hebben gedaan om de rechtbank te misleiden. ad b) De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de aan de SNS Bank aangeboden -en door deze betaalde- transactie bedoeld was ter afkoping van het gehele feitencomplex zoals daarvan uit het dossier blijkt. Aldus moeten daarin worden begrepen alle uit dat feitencomplex te destille-ren strafbare feiten, waaronder ook de door de raadsman bedoelde oplich-ting. De enkele omstandigheid dat deze transactie tevens betrekking heeft op een economisch delict (overtreding van de WIF) brengt niet mee dat het openbaar ministerie daadwerkelijk heeft overwogen ter zake van een dergelijk delict tot strafvervolging over te gaan, zodat de beslis-sing van het openbaar ministerie om de zaak tegen SNS bank bij transactie af te doen ook uit proceseconomisch oogpunt bezien geenszins onbegrijpelijk is, nu aan de rechtspersoon SNS Bank immers -gelet op de feiten zoals die in de samenhangende andere zaken zijn tenlastegelegd- slechts een geldboete zou kunnen worden opge-legd. Ook overigens is in deze zaak geen omstandigheid gesteld of aannemelijk geworden, waaruit zou moeten worden afgeleid dat sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijkheid of dat het openbaar minis-te-rie bij zijn belange-nafweging niet in redelijk-heid heeft kunnen be-slissen wel de verdachte en zijn medeverdachten K. en H. te vervol-gen en niet de overige, in de onderhavige zaak mogelijkerwijs als verdachten aan te merken, natuurlij-ke personen. Het verweer wordt mitsdien -in beide onderdelen- verworpen. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep -voorzover aan 's hofs oordeel onder-worpen- kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de eerste rechter. De bewijslevering Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, met dien verstande dat SNS Bank Nederland N.V. in 1994 en in 1995 te 's-Hertogenbosch meermalen telkens schriftelijke bescheiden, te weten 1 een document waarop onder meer vermeld staat: settelment 06-07-1994 betreffende financieele afwikkeling Cedel ACC. NBR. 53783 en 2 een Cedel General Report (night-time processing) 06/07/94-14443- (GR) en 3 een MIDAS invoerdocument, batch 053, invoerdatum 070-794 en 4 een grootboekkaart, gedateerd 13.04.95, 17.02, met onder meer als op-schrift: Koersverschillen Handelsportefeuille, maand 12.94, periode = 1.01.94-31.12.94, 7 een grootboekkaart, gedateerd 24.06.96, 14.50, met onder meer als op-schrift: Koersverschillen Handelsportefeuille, jaar 95 blz 5, periode = 1.01.95-31.12.95, telkens behorende tot de administratie van SNS Bank Nederland N.V., zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft SNS Bank Nederland N.V. telkens in strijd met de waarheid onder meer op die schriftelijke bescheiden van die admini-stratie resultaten van effectentransacties vermeld en één of meer bedragen vermeld, volgende uit reguliere effectentransacties, terwijl in werkelijkheld die resultaten en bedragen geen betrekking hadden op deze effectentransacties, maar in werkelijkheid betrekking hadden op niet toegestane provisiebetalingen in het kader van de aandelen-herplaatsing van KPN Nederland N.V., door in strijd met de waarheid onder meer te doen vermelden in de beschei-den als hiervoor genoemd: ad 1 dat op 28/6/94 een bedrag van hfl 32.893.437,50 (incl. rente) is berekend voor de aankoop door FTC van staats-obligaties 5,75% Nederland 1994 per 15-01-2004 en dat op 29/6/94 hetzelfde aantal staatsobligaties is verkocht door FTC voor hfl 33.001.937,50 (incl. rente) en dat op 28/6/94 een bedrag van hfl 53.885.572,13 (incl. rente) is berekend voor de aankoop door FTC van staatsobligaties 7,50% Ne-derland 1993 per 15-01-2023 en dat op 29/6/94 hetzelfde aantal staatsobligaties is verkocht door FTC voor hfl 54.032.395,73 (incl. rente) en ad 2 dat een zgn booktransfer heeft plaatsgevonden rond de effec-ten-transactie ten aanzien van 5,75% NED 15-01-04/-7,5% NED 15-01-23, met als negatief resultaat NLG 255.32-3,60 en ad 3 dat de bedragen, groot NLG 255.32-3,60 D(ebet) en C(re-dit) betrokken zijn op een effectentransactie ten aanzien van staatsobli-gaties betreffende 5,75% NED 94/04 en 7,5% NED 93/23 en ad 4 dat het uit onder meer NLG 255.323,60 samengestelde bedrag van 602.72-8,92 betrekking heeft op "verlies handels-port juli 94" en ad 7 dat het onder Credit vermelde bedrag van 99.121,79 betrek-king heeft op DA 169 ISB Nov. 95 N. FTC Londen, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onver-valst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, aan welke voormelde gedragingen hij, verdachte, toen en daar tezamen en in vereniging met een ander telkens feitelijk leiding heeft gegeven; Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastege-legd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf-baarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit straf-baar is. Het bewezenverklaarde levert de volgende mis-drijven op. Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechts-persoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de straf-baar-heid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte straf-baar is. De op te leggen straf Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandig-heden waaron-der dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in be-schouwing geno-men. Verdachte heeft samen met een ander, als initiatiefnemer en leidinggeven-de, een administratieve constructie doen uitvoeren om ongeoorloofde doorbetalingen van provi-sie in het kader van een aandelenherplaatsing te versluieren. Hij heeft hiermee bijgedragen aan het toebrengen van schade aan het vertrouwen in de integriteit van financiële instellingen in het algemeen en in die van de SNS Bank in het bijzonder. Blijkens een hem betreffend -bijgewerkt- uittreksel uit het Alge-meen Documen-tatieregis-ter van de justitiële documentatiedienst van 9 februari 2001 is de verdach-te weliswaar eenmaal eerder strafrechtelijk veroor-deeld, doch niet voor een feit of feiten als de onderhavige. In de omstandigheden dat verdachte de onder-havige feiten niet om persoon-lijk financieel gewin heeft begaan en vervolgens deze onomwonden heeft toege-ge-ven, dat sinds het begaan van deze feiten al weer geruime tijd is verstre-ken (waarbij het hof overigens doet aantekenen dat het van oordeel is dat, gelet op de ingewikkeldheid van de onderhavige en de daarmee samenhan-gende zaken, geen sprake is van overschrij-ding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM) en dat verdachte als gevolg van deze zaak zijn dienstbetrekking heeft verloren en nog tot op heden hinder onder-vindt in zijn maat-schappe-lijk functioneren, vindt het hof aanlei-ding de straf te matigen en -anders dan in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep gevorde-rd door de advocaat-gene-raal- slechts een onvoor-waarde-lijke geldboete van na te noemen hoogte op te leggen, waarmee naar het oordeel van het hof vol-doende wordt tegemoetgeko-men aan het belang van norm-stelling in een zaak als de onderhavige. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf is gegrond op artikelen 23, 24, 24c, 51, 57, 225(oud) en 225 van het Wetboek van Straf-recht. De beslissing Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep -voorzover aan 's hof oordeel onderworpen- en doet opnieuw recht. Het hof: Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 3 tenlastege-legde heeft be-gaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 tenlastege-legde zoals hierboven omschreven heeft be-gaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van ¦ 15.000,-- (VIJFTIENDUIZEND GULDEN), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 110 (HONDERD-TIEN) dagen hechtenis. Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Verspyck Mijnssen, Wiewel en De Winter, in tegenwoor-dig-heid van Welmers als griffier, en is uitge-sproken ter openbare terechtzit-ting van dit gerechtshof van 27 april 2001.