Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1326

Datum uitspraak2001-04-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC9900016/Br
Statusgepubliceerd


Uitspraak

typ. VS/MC rolnr. C9900016/BR ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH, tweede kamer, van 17 april 2001, gewezen in de zaak van: [APPELLANT], wonende te [woonplaats], appellant, procureur: mr. F.W.H. Weelen, tegen : [GEÏNTIMEERDE], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar dochter [DOCHTER GEÏNTIMEERDE], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, procureur: mr. J.J. Geuze, op het bij dagvaarding van 14 december 1998 ingeleide hoger beroep van het op 24 november 1998 door de rechtbank te Breda onder zaaknummer 44804/HA ZA 96-2690 uitgesproken vonnis tussen geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiseres en appellant - [appellant] - als gedaagde. 1. De eerste aanleg Hiervoor wordt verwezen naar het vonnis waarvan beroep en naar de daaraan voorafgaande vonnissen van 6 januari 1998 en 21 april 1998. 2. Het geding in hoger beroep [appellant] - in de stukken ook wel aangeduid als [appellant] - is van het eindvonnis van 24 november 1998 tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft bij memorie van grieven, onder overlegging van een productie, tegen dat vonnis vier grieven voorgedragen en geconcludeerd als in voormelde memorie nader omschreven. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord, onder overlegging van producties, primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [appellant] in zijn hoger beroep en subsidiair tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. Vervolgens zijn partijen op verzoek van [appellant] en met instemming van [geïntimeerde] toegelaten tot een schriftelijk pleidooi. [geïntimeerde] heeft bij die gelegenheid bij akte verklaard niets aan haar stellingen te willen toevoegen. [appellant] heeft een akte schriftelijk pleidooi tevens akte tot rectificatie genomen. Op die akte heeft [geïntimeerde] bij akte gereageerd. Zij heeft daarbij bezwaar gemaakt tegen de gevraagde rectificatie. Daarna hebben partijen de procesdossiers voor uitspraak overgelegd. 3. De gronden van het hoger beroep Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1.1. Het gaat in deze zaak om een vordering die [geïntimeerde] in eerste aanleg als wettelijk vertegenwoordigster ten behoeve van haar bij de aanvang van het geding in eerste aanleg minderjarige dochter [dochter geïntimeerde] tegen [appellant] heeft ingesteld. [dochter geïntimeerde] is, zoals in de inleidende dagvaarding in eerste aanleg is gesteld, op 16 mei 1980 geboren. Zij is derhalve sedert 16 mei 1998 meerderjarig. 4.1.2. Het vorenstaande betekent dat [appellant] zijn hoger beroep op 14 december 1998 tegen [dochter geïntimeerde] en niet tegen [geïntimeerde] had dienen in te stellen en hij in zijn tegen [geïntimeerde] ingesteld appel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Nu zich, gelet op de uitdrukkelijke vermelding van de geboortedatum van [dochter geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding in eerste aanleg, niet de situatie voordoet dat [appellant] met de meerderjarigheid van [dochter geïntimeerde] niet bekend was noch redelijkerwijs bekend kon worden geacht, ziet het hof in dit geval geen reden voor een ander oordeel. 4.1.3. Nu [appellant] in hoger beroep de verkeerde persoon in rechte heeft betrokken - en het derhalve niet gaat om een geval waarin de in rechte betrokken persoon slechts met een onjuiste doch niet tot misverstand omtrent zijn identiteit aanleiding gevende benaming is aangeduid - is van een herstelbare fout geen sprake. De processuele stel-lingname van [geïntimeerde] verzet zich er voorts tegen dat zij geacht kan worden als lasthebber van [dochter geïntimeerde] te zijn verschenen. 4.2. Op grond van het hierboven overwogene zal [appellant] derhalve in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Voorts zal hij als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden verwezen. 5. De beslissing Het hof: Verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep. Veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op f 635,= aan verschotten en op f 1.800,= aan salaris procureur. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Meulenbroek en Begheyn, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 17 april 2001.