Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1308

Datum uitspraak2001-04-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 01/318 WRO19 V03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan art. 19.3 WRO (nieuw) in samenhang met art. 20.1 Bro kan slechts toepassing worden gegeven als wordt gebouwd op terrein dat op grond van het bestemmingsplan daarvoor in aanmerking komt.

Vrijstelling (19.3 WRO nieuw) en vergunning voor vergroten schoolgebouw. Bouwplan is in strijd met de geldende bestemmingen, in verband met een overschrijding van het ter plaatse gelegen bebouwingsvlak. In art. 20.1 Bro 1985 is niets bepaald omtrent de afmetingen van de uitbreiding of het bijgebouw, doch is - slechts - voorzien in een limitering van de oppervlakte. Derhalve moet worden beoordeeld of het in geding zijnde bouwplan, dat strekt tot uitbreiding van de school met ongeveer 230 m2, voldoet aan deze bepaling. Uit de NvT op art. 20.1 Bro (Stb. 1999, 447) volgt naar het oordeel van de president dat slechts toepassing kan worden gegeven aan art. 19.3 WRO in samenhang met art. 20.1 Bro als gebouwd wordt op terrein dat op grond van het bestemmingsplan daarvoor in aanmerking komt. Het bij het thans bestreden besluit vergunde bouwplan ziet ook op een uitbreiding buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak. In de desbetreffende planvoorschriften is voorts bepaald dat op deze gronden in zijn geheel geen gebouwen mogen worden opgericht.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met het bepaalde in art. 19.3 WRO in samenhang met art. 20.1.a3º.a Bro 1985.
Schorst het bestreden besluit.



Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT Reg.nrs.: AWB 01/318 WRO19 V03 U I T S P R A A K van de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen inzake de verzoeken om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van [verzoeker 1], [verzoeker 2], de familie [verzoeker 3] en [verzoeker 4], allen wonende te Bedum, verzoekers, ten aanzien van het besluit van 20 februari 2001, nr. 20000258, van burgemeester en wethouders van Bedum, verweerders. 1. PROCESVERLOOP Verweerders hebben bij voornoemd besluit van 20 februari 2001, verzonden op 27 februari 2001, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WO), de gemeente Bedum (hierna: vergunninghouder) vergunning verleend voor het vergroten van een schoolgebouw op het perceel De Vlijt 14 te Bedum. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij schrijven van 27 respectievelijk 30 maart 2001 op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, een bezwaarschrift ingediend. Bij verzoekschrift van 26 respectievelijk 30 maart 2001 hebben verzoekers de president gevraagd met betrekking tot voornoemd besluit van verweerders van 20 februari 2001 een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat dit besluit wordt geschorst. Verweerders hebben op 5 april 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden, alsmede een verweerschrift ingediend. Voorts hebben verweerders op 12 april 2001 nog een nader stuk ingezonden. Verzoekers hebben op 13 april nog stukken ingezonden. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden. De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de president van 17 april 2001. Verzoekers [verzoeker 1], bijgestaan door H.A.M. Laninga-Vlessert, en [verzoeker 4] zijn aldaar in persoon verschenen. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door H.S. Kruims en J.M. Peppelenbos-te Selle, ambtenaren der gemeente. 2. RECHTSOVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De feiten. Vergunninghouder heeft op 15 november 2000 vergunning gevraagd voor het vergroten van een schoolgebouw op het perceel, kadastraal bekend gemeente Bedum, sectie K, no 3519 (ged.), plaatselijk bekend De Vlijt 14 te Bedum. Op 22 november 2000 hebben verweerders de aanvraag en het voornemen om vrijstelling te verlenen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan gedurende 4 weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn zijn er onder meer door verzoekers bedenkingen ingediend. Voorts zijn er besprekingen geweest op 16 januari en 19 februari 2001, waarbij verzoekers hun bedenkingen hebben toegelicht. Bij het bestreden besluit hebben verweerders, overeenkomstig de aanvraag van vergunninghouder, bouwvergunning en vrijstelling verleend. Verzoekers kunnen zich met dit besluit niet verenigen. Zij zijn onder andere van mening dat de voorgenomen uitbreiding hun uitzicht beperkt en een vermindering van het woongenot tot gevolg heeft. Verzoekers hebben verder gewezen op de mogelijkheid om binnen het bestaande bouwblok een uitbreiding te realiseren. Voorts is aangevoerd dat verweerders hebben gehandeld in strijd met artikel 19, derde lid, WRO. Beoordeling van het verzoek. Vooropgesteld wordt dat, nu de aanvraag om bouwvergunning is ingediend na 3 april 2000, uitgegaan dient te worden van de bepalingen van de WRO, zoals deze wet luidt vanaf laatstgenoemde datum. Op het in geding zijnde perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Vlijt Noordzijde" de bestemmingen "bijzondere doeleinden, categorie BD-A", "verkeersdoeleinden, categorie 1" en "groenvoorzieningen". Vast staat dat het in geding zijnde bouwplan, strekkende tot het uitbreiden van een schoolgebouw, met deze vigerende bestemmingen in strijd is, in verband met een overschrijding van het ter plaatse gelegen bebouwingsvlak. Verweerders hebben, gelet op deze strijdigheid, de aanvraag om bouwvergunning op de voet van artikel 46, derde lid, laatste volzin, van de Woningwet tevens aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, WRO. Ingevolge voornoemd artikel 19, derde lid, WRO kunnen burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Ter uitwerking van dit artikellid is in artikel 20, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) -voor zover hier van belang- het volgende bepaald: Voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet komen in aanmerking: a. een uitbreiding van of een bijgebouw bij: 3° . een ander gebouw in de bebouwde kom mits de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat: a. het aansluitende terrein voor meer dan 50% bebouwd is, en b. de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden. De president stelt vast dat de wetgever in vorenstaande bepaling niets heeft bepaald omtrent de afmetingen van de uitbreiding of het bijgebouw, doch -slechts- heeft voorzien in een limitering van de oppervlakte. De president dient zich derhalve een oordeel te vormen over de vraag of het in geding zijnde bouwplan, dat strekt tot een uitbreiding van de Togtemaarschool te Bedum met ongeveer 230 m2, voldoet aan voornoemde bepaling. De president verwijst daarvoor naar de Nota van Toelichting op artikel 20, eerste lid, Bro (Stbl. 1999, 447) en ontleent daaraan -voor zover hier van belang- het volgende: Aan de uitbreiding van andere gebouwen binnen de bebouwde kom zijn de voorwaarden verbonden dat het aansluitende terrein voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd en dat de in het bestemmingsplan toegelaten bebouwde oppervlakte met niet meer dan 50% mag worden overschreden. De term <> bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 3e sub a, is afkomstig uit het Bmb (besluit meldingplichtige bouwwerken). Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat hiermee wordt bedoeld het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. Dat kan een op de kaart van het bestemmingsplan aangegeven begrensd bouwvlak zijn, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten, of een begrensd bouwperceel, waarop een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Een uitbreiding van een ander gebouw moet dus gerealiseerd worden binnen dergelijke ten behoeve van bebouwing begrensde gronden. Naar het oordeel van de president volgt uit het vorenstaande dat slechts toepassing gegeven kan worden aan artikel 19, derde lid, WRO in samenhang met artikel 20, eerste lid, Bro als gebouwd wordt op terrein dat op grond van het bestemmingsplan daarvoor in aanmerking komt. Niet in geschil is dat het bouwplan niet alleen is geprojecteerd op gronden met de bestemming "bijzondere doeleinden, categorie BD-A", doch ook op gronden met de bestemmingen "verkeersdoeleinden, categorie I" en "groenvoorzieningen". Het bij het thans bestreden besluit vergunde bouwplan ziet derhalve ook op een uitbreiding buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak. In de artikelen 6 en 9 van de bij de bestemming "verkeersdoeleinden, categorie I" respectievelijk "groenvoorzieningen" behorende voorschriften is voorts bepaald dat op deze gronden in zijn geheel geen gebouwen mogen worden opgericht. Uit het vorenoverwogene volgt dat de president niet anders kan concluderen dan dat het bestreden besluit naar het zich thans laat aanzien, in de door verzoekers aangespannen procedure niet in stand zal kunnen blijven, nu dit besluit zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 19, derde lid, WRO in samenhang met artikel 20, eerste lid, onderdeel a, onder 3° , sub a, BRO. Hetgeen dienaangaande namens verweerders ter zitting is betoogd kan daaraan niet afdoen. Deze uitleg strookt immers niet met de hiervoor weergegeven toelichting. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat doorslaggevende betekenis toekomt aan het belang van verzoekers, dat is gelegen in schorsing van het bestreden besluit. De verzoeken om toepassing van artikel 8:81 Awb komen derhalve voor inwilliging in aanmerking. Tevens ziet de president aanleiding op grond van artikel 8:82, vierde lid, Awb te bepalen dat het door verzoekers [verzoeker 1], [verzoeker 2] en de familie [verzoeker 3] (gezamenlijk) betaalde griffierecht ad ¦ 225,-- en het door verzoeker [verzoeker 4] betaalde griffierecht ad ¦ 225,-- door de gemeente Bedum aan hen wordt vergoed. 3. BESLISSING De president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, RECHT DOENDE, - wijst de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe, in dier voege dat het besluit van verweerders van 20 februari 2001 wordt geschorst; - bepaalt dat de gemeente Bedum verzoekers [verzoeker 1], [verzoeker 2] en de familie [verzoeker 3] ¦ 225,-- en verzoeker [verzoeker 4] eveneens ¦ 225,-- aan door hen betaald griffierecht vergoedt. Aldus gegeven door mr. P.J.W.M. Vermeulen als president en door hem in het openbaar uitgesproken op 24 april 2001, in tegenwoordigheid van A.M. van der List-van Winden als griffier. De griffier, wnd. De president, fgd. Afschrift verzonden op: 25 april 2001 typ: