Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1306

Datum uitspraak2001-04-25
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/15380, 01/16436
Statusgepubliceerd


Indicatie

Heroverweging fictieve weigering / Iraakse Koerden. Op 2 april 2001 heeft Iraakse verzoeker de staatssecretaris van Justitie verzocht om op de afwijzende beschikking op zijn aanvraag om toelating als vluchteling binnen twee dagen na indiening van het verzoek om heroverweging te beslissen. Verzoeker heeft op 12 april 2001 een bezwaarschrift ingediend tegen de fictieve weigering van verweerder op het verzoek om heroverweging te beslissen. Op 16 april 2001 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt verzoeker ontheffing te verlenen van de rechtsplicht Nederland te verlaten, dan wel dat hij wordt behandeld als ware hij rechtmatig in Nederland, in ieder geval hangende het bezwaar ten aanzien van de fictieve weigering te beslissen op het verzoek om heroverweging. Nu verzoeker zijn aanvraag om heroverweging op 2 april 2001 heeft ingediend, dient ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) het door hem ingediende bezwaarschrift te worden aangemerkt als beroepschrift. De president is van oordeel dat, zelfs indien in het onderhavige geval niet de in artikel 42 Vw 2000 neergelegde beslistermijn van 6 maanden van toepassing zou moeten worden geacht, maar een andere, redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:13 Awb, gelet op al hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, niet geoordeeld kan worden dat die beslistermijn ten tijde van indiening van het beroepschrift van 12 april 2001, dan wel heden, is verstreken. De omstandigheid dat verzoeker reeds lange tijd in hongerstaking is, maakt dit - zonder afbreuk te doen aan de ernst van die omstandigheid - niet anders. De president heeft bij het vorenstaande in aanmerking genomen dat verzoeker, die zijn hongerstaking begin februari 2001 heeft aangevangen, het onderhavige verzoek om heroverweging eerst op 2 april 2001 heeft ingediend. Tevens acht de president het van belang dat verweerder bij brief van 20 april 2001 heeft aangegeven op korte termijn (en wel in de loop van volgende week) op het verzoek te beslissen. Gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat in het onderhavige geval van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit geen sprake is. Het door verzoeker ingediende beroepschrift is om die reden ingediend voor het begin van de beroepstermijn. Voorts is er geen spoedeisend belang nu uitzetting op korte termijn niet dreigt. Voor zover verzoeker wil bewerkstelligen dat hem opvang wordt geboden, zolang verweerder niet heeft beslist op zijn aanvragen om toelating hier te lande, zal verzoeker de daarvoor geëigende rechtsmiddelen, gericht tegen het besluit van het COA waarin hem opvang zal worden ontnomen, dienen aan te wenden. Voorts kan verzoeker zich tot het COA wenden met het verzoek om hem, gelet op zijn medische noodsituatie, opvang te blijven verlenen. Beroep niet-ontvankelijk, verzoek afgewezen. Zie ook de uitspraak url('AB1310',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=25050) en url('AB1311',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=25051)


Uitspraak

President van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht __________________________________________________ Reg.nrs : AWB 01/15380 VRWET en AWB 01/16436 VRWET (beroep) Inzake: A, verzoeker, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. G.E.M. Later, advocaat te Den Haag, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. P.C. Maes, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Verzoeker, geboren op [...] 1961, bezit de Iraakse nationaliteit. Hij verblijft sedert 2 december 1997 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 3 december 1997 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Hierop is door verweerder op 28 augustus 1998 afwijzend beslist. Wel is verzoeker in bezit gesteld van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) met ingang van 3 december 1997, geldig tot 3 december 1998. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 27 oktober 1998 is het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingediend bij de rechtbank. Bij uitspraak van 24 januari 2000 (Awb 98/9069 Vrwet) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, het beroep ongegrond verklaard. Bij besluit van 28 oktober 1999 is de eerder aan verzoeker verleende vvtv ingetrokken. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bepaald dat verzoeker de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten. Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 1 november 2000 (Awb 99/10100 Vrwet) heeft de president van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. 2. Op 2 april 2001 heeft verzoeker de Staatssecretaris van Justitie verzocht om de afwijzende beschikking op zijn aanvraag om toelating als vluchteling binnen twee dagen na indiening te heroverwegen. Verzoeker heeft op 12 april 2001 een bezwaarschrift ingediend tegen de fictieve weigering van verweerder op het verzoek om heroverweging te beslissen. 3. Op 16 april 2001 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt verzoeker ontheffing te verlenen van de rechtsplicht Nederland te verlaten, dan wel dat hij wordt behandeld als ware hij rechtmatig in Nederland, in ieder geval hangende het bezwaar ten aanzien van de fictieve weigering te beslissen op het verzoek om heroverweging. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en het als beroepschrift aan te merken bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank. 4. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 april 2001. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, alsmede door mr. M. Timmer, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 8:86 Awb kan de president onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de president van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. 2. De president overweegt het volgende. Allereerst wordt overwogen dat bij uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2000 onherroepelijk is beslist op de aanvragen van verzoeker om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verzoekers vvtv-procedure bevindt zich in de bezwaarfase. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker aangegeven dat het petitum van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening wordt aangevuld in die zin dat de president tevens wordt gevraagd te bepalen dat verzoeker de beslissing op het bezwaar, ingediend tegen de intrekking van de eerder aan hem verleende vvtv, hier te lande mag afwachten. 3. Nu verzoeker zijn aanvraag om heroverweging op 2 april 2001 heeft ingediend, dient ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) het door hem ingediende bezwaarschrift te worden aangemerkt als beroepschrift (kenmerk Awb 01/16436 Vrwet). 4. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Blijkens artikel 4:13, tweede lid, Awb is de in het eerste lid bedoelde termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 Awb heeft gedaan. Door de gemachtigde van verweerder is bepleit dat de in artikel 42 Vw2000 neergelegde beslistermijn van zes maanden geldt. 5. De president is van oordeel dat, zelfs indien in het onderhavige geval niet de in artikel 42 Vw2000 neergelegde beslistermijn van 6 maanden van toepassing zou moeten worden geacht, maar een andere, redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:13 Awb, gelet op al hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, niet geoordeeld kan worden dat die beslistermijn ten tijde van indiening van het beroepschrift van 12 april 2001, dan wel heden, is verstreken. De omstandigheid dat verzoeker reeds lange tijd in hongerstaking is, maakt dit - zonder afbreuk te doen aan de ernst van die omstandigheid - niet anders. De president heeft bij het vorenstaande in aanmerking genomen dat verzoeker, die zijn hongerstaking begin februari 2001 heeft aangevangen, het onderhavige verzoek om heroverweging eerst op 2 april 2001 heeft ingediend. Tevens acht de president van belang dat verweerder bij brief van 20 april 2001 heeft aangegeven op korte termijn (en wel in de loop van volgende week) conform het bepaalde in artikel 39, eerste lid, Vw2000 in schriftelijke vorm zijn voornemen kenbaar te maken om de verzoeken om heroverweging af te wijzen. Gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat in het onderhavige geval van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit geen sprake is. Het door verzoeker ingediende beroepschrift is om die reden ingediend voor het begin van de beroepstermijn. Van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:10 Awb, op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege zou moeten blijven, is de president niet gebleken. 6. Ten aanzien van het verzoek te bepalen dat verzoeker de beslissing op het bezwaar, ingediend tegen de intrekking van de eerder aan hem verleende vvtv, hier te lande mag afwachten, overweegt de president dat voor toewijzing in die zin slechts aanleiding zou bestaan, indien inmiddels sprake zou zijn van gewijzigde omstandigheden, die zich ten tijde van de uitspraak van de president van deze rechtbank, zittinghoudende te Arnhem, van 1 november 2000 (Awb 99/10100) nog niet hadden voorgedaan, dan wel op dat moment nog niet bekend waren. Van dergelijke omstandigheden is de president niet gebleken. 7. De president hecht eraan nog het volgende op te merken. Voorzover verzoeker wil bewerkstelligen dat hem opvang wordt geboden, zolang verweerder niet heeft beslist op zijn aanvragen om toelating hier te lande, zal verzoeker de daarvoor geëigende rechtsmiddelen, gericht tegen het besluit van het COA waarin hem opvang zal worden ontnomen, dienen aan te wenden. Voorts kan verzoeker zich tot het COA wenden met het verzoek om hem, gelet op zijn medische noodsituatie, opvang te blijven verlenen. 8. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de president redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep, gelet op rechtsoverweging 5, met toepassing van artikel 8:86 Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard. Gegeven de beslissing op het beroep, alsmede gelet op rechtsoverweging 6, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht. 9. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de president niet gebleken. III. BESLISSING De president: RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep niet-ontvankelijk; 2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. IV. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. M.A.A. Mondt-Schouten en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2001, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Zwan als griffier. afschrift verzonden op: