Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1295

Datum uitspraak2001-04-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 00/531
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven No. AWB 00/531 18 april 2001 5135 Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellante, tegen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr I. Opsomer, werkzaam bij verweerders ministerie. 1. De procedure Op 23 juni 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 mei 2000. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar, dat appellante heeft gemaakt tegen de vaststelling van appellantes oppervlakte voederareaal naar aanleiding van haar aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen en de Regeling dierlijke EG-premies. Verweerder heeft op 3 augustus 2000 een verweerschrift ingediend. Op 14 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Hierbij hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, verweerder bij monde van zijn gemachtigde. Appellante werd ter zitting vertegenwoordigd door C en D. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Bij de regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is onder meer het volgende bepaald " Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: (.) e. raadsverordening: verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (PbEG L 181); (.) m. akkerland: a. geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet agrarische doeleinden in gebruik was: b. grond die overeenkomstig de beschikking ter zake van het uit produktie nemen van bouwland uit productie is geweest; (.) Artikel 3 Overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening 3887/92, (.) en deze regeling (.) worden jaarlijks op aanvraag de beschikkingen tot subsidievaststelling gegeven aan producenten van akkerbouwgewassen(.)." Bij Verordening (EEG) nr. 1765/92 is - voor zover in dit geding van belang - het volgende bepaald: " Artikel 10 1. De compensatiebedragen voor granen en eiwithoudende gewassen en de compensatie voor de verplichting om grond uit productie te nemen worden uitbetaald in de periode van 16 oktober tot en met 31 december die volgt op de oogst. 2. Om voor het compensatiebedrag in aanmerking te komen moet de producent uiterlijk op 15 mei voorafgaand aan de betrokken oogst: - hebben ingezaaid - een aanvraag hebben ingediend." Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 229/95, is onder meer het volgende bepaald: " Artikel 4 1. Onverminderd de eisen die in de sectori‰le verordeningen worden gesteld, moet een steunaanvraag "oppervlakten" alle benodigde gegevens bevatten, en met name: - de identificatie van het bedrijfshoofd, - de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, hun ligging, het gebruik ervan, eventueel het feit dat het om een ge‹rrigeerd perceel gaat, en de betrokken steunregeling, (.) 2.a De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijziging uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen. (.) Wat de percelen landbouwgrond betreft, mag de steunaanvraag "oppervlakten" slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst. De Lid-staten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die voor een braaklegging of als voederareaal zijn aangegeven, tenzij het een geval betreft dat overeenkomstig de desbetreffende bepalingen naar behoren is gemotiveerd en op voorwaarde dat dit perceel reeds voor braaklegging of als voederareaal was opgenomen in een steunaanvraag van een ander bedrijfshoofd, welke laatste steunaanvraag dienovereenkomstig wordt gecorrigeerd. (.) Artikel 5 bis Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast." 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Op 7 mei 1999 heeft verweerder van appellante een formulier aanvraag oppervlakten vereenvoudigde regeling en voederareaal ontvangen, waarbij appellante 33 ha voederareaal heeft opgegeven. Met betrekking tot de percelen 15, 16, 19 en 20 heeft appellant de gewascode 259 en de bijdragecode 999 (geen bijdrage) ingevuld. - In de periode tussen 15 mei 1999 en 27 november 1999 heeft verweerder appellante diverse malen gewezen op de omstandigheid dat haar aanvraag onvolledig en deels onjuist was. Op aanwijzing van appellante zijn vervolgens veranderingen in de aanvraag aangebracht. De meldingen van verweerder en de aanwijzingen van appellante betroffen niet de bijdragecode van de percelen 15, 16, 19 en 20. - Bij brief van 27 november 1999 (verzonden op 13 december 1999) heeft verweerder aan appellante medegedeeld dat haar aanvraag is goedgekeurd. Voor haar is de definitieve oppervlakte voederareaal vastgesteld op 33 ha. - Bij schrijven van 11 januari 2000 heeft appellante bezwaar gemaakt. In haar bezwaarschrift spreekt appellante de hoop uit dat verweerder alsnog bereid zal zijn de bijdragecode voor de percelen 15, 16, 19 en 20 te wijzigen. - Bij besluit van 9 mei 2000 heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. 3. Het bestreden besluit Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in. De brief van 27 november 1999 beoogt slechts de oppervlakte van het voederareaal vast te stellen. Deze vaststelling van het voederareaal is niet op rechtsgevolg gericht. Het betreft geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In feite wordt bezwaar gemaakt tegen het feit dat de aanvraag van appellante is aangemerkt als een opgave voederareaal; appellante stelt met haar aanvraag te hebben beoogd in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de Regeling. Hierom is het bezwaar ontvankelijk. Appellante is verantwoordelijk voor het juist invullen van de aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen voor haar rekening te blijven tenzij sprake is van een duidelijke vergissing. In het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL wordt gepreciseerd wanneer sprake is van een duidelijke vergissing. Hierbij gaat het, kort gezegd, om vergissingen, die bij enkele vergelijking van de op het aanvraagformulier verstrekte gegevens reeds blijken. Er is hier geen sprake van een zodanige fout. De aanvraag als zodanig is niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld. Het staat de ondernemer vrij om al dan niet steun aan te vragen. 4. Het standpunt van appellant Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd. " Uit het besluit van bureau Laser van 9 mei 2000 blijkt dat zij van mening is dat cli‰nte haar aanvraag voor de subsidie op grond van EG-regelingsteunverlening akkerbouwgewassen onvolledig en/of deels onjuist heeft ingevuld. Vervolgens somt bureau Laser een aantal van de onjuistheden en/of onvolledigheden in de aanvraag van cli‰nte op. Cli‰nte bestrijdt de beweringen van bureau Laser omtrent de invulling van het aanvraagformulier voor de EG-regeling steunverlening akkerbouwgewassen. (.) Cli‰nte concludeert dat er sprake is van een duidelijke fout in de aanvraag oppervlakten ten behoeve van de subsidie in het kader van EG-regeling steunverlening akkerbouwgewassen. Cli‰nte stelt derhalve dat zij voor meer percelen grond in aanmerking komt voor een subsidie op grond van bovengenoemde regeling dan is opgegeven in het besluit van de teammanager van bureau Laser van 27 november 1999. Cli‰nte verzoekt u, gelet op het vorengaande, het beroep van cli‰nte gegrond te verklaren en het besluit van bureau Laser van 9 mei 2000 met betrekking tot de toewijzing van het voederareaal van cli‰nte en de daaruit voortvloeiende subsidie op grond van EG-regeling steunverlening akkerbouwgewassen te vernietigen en te bepalen, dat cli‰nte alsnog het juiste aantal hectare voederareaal krijgt toegewezen ten behoeve van de subsidie op grond van de EG-regeling steunverlening akkerbouwgewassen. (.)" Ter zitting is benadrukt, dat vanuit LASER Groningen aan appellante is medegedeeld, dat het, als zij een bezwaarschrift zou indienen, voor haar wel in orde zou komen, hetgeen haar gezien de andere wijzigingen die na indiening nog in de aanvraag zijn aangebracht, ook zeer aannemelijk was voorgekomen. 5. De beoordeling van het geschil Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat slechts aan het bezwaar van appellante tegemoet had kunnen worden gekomen, indien door appellante bij de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het onrechtmatig zijn appellante aan haar oorspronkelijke opgave te houden. De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte. Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument niet de verbindende kracht toekomt die verweerder hieraan wenst te verbinden. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te laten. Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de "aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" geen tegenstrijdigheden bevat. Uit dien hoofde bestond er derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die aanvraag. Het is ook geenszins eigenaardig dat een producent percelen waarop hij in het betreffende jaar akkerbouwgewassen zal telen, in een aanvraag zou vermelden zonder voor deze percelen subsidie te (willen) vragen. Immers, subsidie wordt slechts verleend voor percelen "akkerland", waaronder blijkens de definitie van "akkerland" in artikel 1 van de Regeling, niet vallen de percelen die gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet agrarische doeleinden in gebruik was. Of een perceel voor subsidie in aanmerking zou kunnen komen is dus bij enkele kennisname van de aanvraag niet vast te stellen. Nu de aanvrager blijkens artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 verplicht is alle percelen van het bedrijf in de aanvraag te vermelden, kan het argument dat vermelding op het formulier zinloos zou zijn als het niet de bedoeling was subsidie aan te vragen, ook geen doel treffen. In het licht van deze overwegingen biedt, hetgeen appellant heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel, dat verweerder de aanwezigheid van een klaarblijkelijke fout, als bedoeld in artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 had moeten erkennen en naar aanleiding van appellants bezwaarschrift wijziging van de aanvraag had moeten toestaan. Het College merkt tenslotte op, dat hetgeen appellante eerst ter zitting naar voren heeft gebracht aangaande de door LASER Groningen bij haar gewekte verwachting, dat haar probleem door indiening van een bezwaarschrift zou worden opgelost, reeds omdat de beweerde uitspraak te vaag en algemeen is geen grond kan opleveren voor het oordeel dat verweerder anders heeft moeten beslissen dan bij het bestreden besluit gedaan. Het beroep dient gelet op het vorengaande ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.J. Kuiper en mr W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2001. w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand