Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1294

Datum uitspraak2001-04-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 00/250
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven No. AWB 00/250 18 april 2001 5135 Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, gemachtigde: A.A.M. van de Ven, werkzaam bij ABAB Accountants, tegen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr M.T. Veldhuizen, werkzaam bij verweerders ministerie. 1. De procedure Op 28 maart 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 maart 2000. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar, dat appellant heeft gemaakt tegen de beslissing op zijn aanvraag om steun op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. Verweerder heeft op 6 juli 2000 een verweerschrift ingediend. Op 14 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar verweerder bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellant is niet ter zitting verschenen. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Bij de regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is onder meer het volgende bepaald " Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: (.) e. raadsverordening: verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (PbEG L 181); (.) m. akkerland: a. geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor van bouwland uit productie is geweest; niet agrarische doeleinden in gebruik was: b. grond die overeenkomstig de beschikking ter zake van het uit produktie nemen van bouwland uit productie is geweest. (.) Artikel 3 Overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening 3887/92, (.) en deze regeling (.) worden jaarlijks op aanvraag de beschikkingen tot subsidievaststelling gegeven aan producenten van akkerbouwgewassen(.)." Bij verordening (EEG) nr. 1765/92 is - voor zover in dit geding van belang - het volgende bepaald: " Artikel 10 1. De compensatiebedragen voor granen en eiwithoudende gewassen en de compensatie voor de verplichting om grond uit productie te nemen worden uitbetaald in de periode van 16 oktober tot en met 31 december die volgt op de oogst. 2. Om voor het compensatiebedrag in aanmerking te komen moet de producent uiterlijk op 15 mei voorafgaand aan de betrokken oogst: - hebben ingezaaid - een aanvraag hebben ingediend." Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 229/95, is onder meer het volgende bepaald: " Artikel 4 1. Onverminderd de eisen die in de sectori‰le verordeningen worden gesteld, moet een steunaanvraag "oppervlakten" alle benodigde gegevens bevatten, en met name: - de identificatie van het bedrijfshoofd, - de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, hun ligging, het gebruik ervan, eventueel het feit dat het om een ge‹rrigeerd perceel gaat, en de betrokken steunregeling, (.) 2.a De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijziging uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen. (.) Wat de percelen landbouwgrond betreft, mag de steunaanvraag "oppervlakten" slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst. De Lid-staten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die voor een braaklegging of als voederareaal zijn aangegeven, tenzij het een geval betreft dat overeenkomstig de desbetreffende bepalingen naar behoren is gemotiveerd en op voorwaarde dat dit perceel reeds voor braaklegging of als voederareaal was opgenomen in een steunaanvraag van een ander bedrijfshoofd, welke laatste steunaanvraag dienovereenkomstig wordt gecorrigeerd. (.) Artikel 5 bis Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast." 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellant heeft met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier op 6 april 1999 steun aangevraagd op grond van de Regeling. Het aanvraagformulier heeft betrekking op in totaal zes percelen. Bij de percelen 1 en 2 heeft hij de bijdragecode 810, respectievelijk 815 vermeld en bij de percelen 3, 4, 5 en 6 steeds bijdragecode 999. - Blijkens de bij genoemd formulier behorende brochure betreffen de bijdragecodes 810 en 815 akkerbouwsteun en staat bijdragecode 999 voor percelen die niet voor bijdrage in aanmerking worden gebracht. - Bij besluit van 24 november 1999 heeft verweerders uitvoerende dienst LASER appellant bericht dat zijn aanvraag voor akkerbouwsubsidie is toegewezen en dat hij recht heeft op een bedrag van fl. 3.113,51. - Bij brief van 26 november 1999 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt met de mededeling dat hij het aanvraagformulier niet goed heeft ingevuld door bij de percelen 5 en 6 bijdragecode 999 in plaats van bijdragecode 815 te vermelden. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe onder meer als volgt overwogen: " Het wijzigen van uw aanvraag is, op grond van artikel 4 lid 2 sub a en artikel 5 bis van Verordening (EEG) 3887/92, thans nog slechts mogelijk indien er sprake is van een klaarblijkelijke fout. De uitleg van het begrip klaarblijkelijke of "manifeste" fout is vastgelegd in het Werkdocument van de commissie "Manifeste fouten"/ Brussel, 18-1-'99 VI-7103/98 Rev2-NL. De vraag die moet worden gesteld is, of de fout die u maakte, op grond van de richtlijnen in het genoemd document, kan worden beschouwd als zijnde manifest. Na een eerste bestudering van uw aanvraag leek deze volledig juist. De goede gebruikstitel, bijdragecodes en gewascodes waren gebruikt, de oppervlakten- totalen waren correct ingevuld, de aanvraag was ondertekend en de topografische kaarten waren bij de aanvraag gevoegd. Ook na een uitgebreider administratief onderzoek door LASER kwamen er geen andere afwijkingen of onjuistheden in uw aanvraag naar voren. Er was geen overdeclaratie op de percelen, niet bestaande combinaties van bijdrage- en gewascode of anderszins onjuiste opgaven in uw aanvraag. LASER kon ook na dit uitgebreider onderzoek niet vermoeden dat u uw aanvraag anders wenste in te dienen dan dat u had gedaan. Op grond van het bovenstaande kom ik tot de conclusie dat de fout die u in uw aanvraag maakte niet kan worden beschouwd als een manifeste fout en dat uw aanvraag derhalve niet meer kan worden gewijzigd. " Ter zitting heeft verweerder onder meer nog het volgende aangevoerd: " In het Werkdocument van de Europese Commissie over "manifeste fouten" wordt uiteengezet wat we onder een klaarblijkelijke fout moeten verstaan. Het fout invullen van de bijdragecode valt daar niet onder, tenzij dit ertoe zou leiden dat er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zou ontstaan, die bij aandachtiger onderzoek kan worden ontdekt. Hierbij moeten de in dezelfde aanvraag verstrekte gegevens onderling worden vergeleken. In casu leiden de in de aanvraag verstrekte gegevens niet tot een tegenstrijdigheid in de aanvraag en kan dus niet gesproken worden van een klaarblijkelijke fout." 4. Het standpunt van appellant Appellant heeft bij beroepschrift onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd: " Op de genoemde percelen werd door A snijma‹s geteeld, zoals ook blijkt uit de op het formulier versnelde gewascode, nl. 259, Op grond van de vereenvoudigde regeling kan in productieregio 2 maximaal voor 92 ton granen bijdrage worden aangevraagd, wat overeenkomt met maximaal 18,4 ha. De totale oppervlakte van de percelen met volgnummer 1 t/m 4 op het formulier, die in aanmerking komt voor een bijdrage, bedraagt 5,20 ha. De totale oppervlakte van de percelen met volgnummer 5 t/m 6 bedraagt 3,80 ha. Als zodanig komt in totaal 9 ha. in aanmerking, Het feit, dat de bijdragecode van de percelen met volgnummer 5 en 6 abusievelijk niet juist werd ingevuld, kan op grond van het bovenstaande o.i. duidelijk als een vergissing worden aangewerkt. Het kan in redelijkheid niet verwacht worden dat voor percelen die aan alle voorwaarden voor de bijdrageregeling voldoen, geen bijdrage wordt gevraagd. Dat had in elk geval bij de beoordeling van de aanvrage door Bureau Laser vragen op moeten roepen die de mogelijkheid van aanpassing van de aanvrage v¢¢r de definitieve toekenning ervan mogelijk hadden moeten maken." 5. De beoordeling van het geschil Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet had kunnen worden gekomen, indien door appellant bij de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dit geval is het blijkens artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen en zou het onrechtmatig zijn appellante aan haar oorspronkelijke opgave te houden. De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte. Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument niet de verbindende kracht toekomt die verweerder hieraan wenst te verbinden. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te laten. Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de "aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" geen tegenstrijdigheden bevat. Uit dien hoofde bestond er derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die aanvraag. Het is ook geenszins eigenaardig dat een producent percelen waarop hij in het betreffende jaar akkerbouwgewassen zal telen, in een aanvraag zou vermelden zonder voor deze percelen subsidie te (willen) vragen. Immers, subsidie wordt slechts verleend voor percelen "akkerland", waaronder blijkens de definitie van "akkerland" in artikel 1 van de Regeling, niet vallen de percelen die gedurende de achtereenvolgende kalanderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet agrarische doeleinden in gebruik was. Of een perceel voor subsidie in aanmerking zou kunnen komen is dus bij enkele kennisname van de aanvraag niet vast te stellen. Nu de aanvrager blijkens artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 verplicht is alle percelen van het bedrijf in de aanvraag te vermelden, kan het argument dat vermelding op het formulier zinloos zou zijn als het niet de bedoeling was subsidie aan te vragen, ook geen doel treffen. In het licht van deze overwegingen biedt, hetgeen appellant heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel, dat verweerder de aanwezigheid van een klaarblijkelijke fout, als bedoeld in artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 had moeten erkennen en naar aanleiding van appellants bezwaarschrift wijziging van de aanvraag had moeten toestaan. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.J. Kuiper en mr W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2001. w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand