
Jurisprudentie
AB1292
Datum uitspraak2001-04-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers133/99
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers133/99
Statusgepubliceerd
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 133/99 20 april 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z
tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid
ondernemingen van de belastingdienst te Groningen
(: de inspecteur) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding.
De belanghebbende werd voor het jaar 1996 in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen, als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (nader: de Wet), van
f. 26.485,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 26 januari 1999 de aanslag gehandhaafd.
De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door middel van een beroepschrift (met bijlagen), dat op 8 maart 1999 is ingekomen.
De inspecteur heeft een vertoogschrift (met bijlagen) ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van het gerechtshof op 9 januari 2001 gehouden te Groningen.
Verschenen zijn de belanghebbende en zijn gemachtigde
alsmede de inspecteur, bijgestaan door A, controleur.
Ter voormelde zitting hebben zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Zonder bezwaar van de zijde van de inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende tevens een tot de pleitnota behorende bijlage overgelegd.
Het gerechtshof heeft op 23 januari 2001 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende post, ter post bezorgd op 5 februari 2001 aan partijen is verzonden.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Bij brief, ingekomen op 13 februari 2001, heeft de gemachtigde van de belanghebbende verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke overeenkomstig artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 6 maart 2001 het verschuldigde griffierecht voldaan.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, geboren in 1970, was in 1996 bij verschillende taxibedrijven in loondienst werkzaam en werkte eveneens als chauffeur ziekenvervoer. Tevens heeft hij in 1996 een NWW-uitkering genoten.
Daarnaast drijft belanghebbende een onderneming in chauffeursdiensten en bruidsauto- en limousineverhuur. Deze onderneming werd van 13 maart 1996 tot 12 maart 1997 in firmaverband met B gedreven. Volgens belanghebbendes agenda heeft hij reeds voor het oprichten van de vennootschap onder firma enkele ritten verzorgd.
2.2 Tot belanghebbendes onderneming behoort geen auto. Er wordt gebruik gemaakt van een auto (limousine) die eigendom is van C B.V. met als tegenprestatie het
schoonhouden en het dragen van bepaalde lopende onderhoudskosten van de auto.
2.3 De onderneming werd in het onderhavige jaar gedreven vanuit belanghebbendes woning, waarin zich geen afzonderlijke bedrijfsruimte of kantoor bevond. De kantoorwerkzaamheden werden verricht in de woonkamer. Daar bevinden zich ook een of meer telefoonaansluitingen. Belanghebbende beschikt ook over een mobiele telefoon.
2.4 Op 21 november 1997 is op het woonadres van belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Op diverse vragen van de controlerend ambtenaar is daarbij geen antwoord (kunnen worden) gegeven door de gemachtigde, terwijl ook daarna door belanghebbende en zijn gemachtigde die vragen niet beantwoord zijn. De inspecteur heeft vervolgens op 12 juni 1998 de aanslag opgelegd, waarbij het aangegeven belastbaar inkomen ad f.8.723,-- is verhoogd met enige thans niet in geschil zijnde correcties en met een winstcorrectie betreffende een aantal door de inspecteur niet geaccepteerde kosten en met de door belanghebbende wel gevraagde maar door de inspecteur niet verleende zelfstandigenaftrek, tot f.26.485,--.
2.5 Bij de bestreden uitspraak van 26 januari 1999 op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil de vraag of diverse uitgaven terecht tot de ondernemingskosten zijn gerekend, alsmede de vraag of is voldaan aan het urencriterium.
4. De standpunten van partijen.
Verwezen wordt naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheiden standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting aan hun standpunten geen nadere gronden aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Ingevolge Hoofdstuk II, Afdeling 2, van de Wet is winst het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit onderneming. Bij de bepaling van de winst worden op de onderneming betrekking hebbende kosten in aanmerking genomen.
5.2 Ten aanzien van het bedrag ad f.1.500,-- dat de inspecteur (bij de aanslagregeling ten aanzien van belanghebbende voor de helft) als omzet heeft bijgeteld en dat betrekking heeft op de in de agenda van belanghebbende voorkomende ritten vóór de totstandkoming van de firma, heeft belanghebbende slechts gesteld dat de rittenadministratie in de agenda niet sluitend is door wijzigingen en afzeggingen op het laatste moment. De inspecteur stelt daarentegen dat elke andere rit
(steeds in de firma-periode) in de agenda wel is verwerkt in de administratie. Het hof acht daarmee aannemelijk gemaakt dat de betreffende ritten wel zijn gemaakt. De inspecteur heeft het bedrag van de daarop betrekking hebbende omzetverhoging bij wijze van schatting bepaald, hetwelk door belanghebbende niet is bestreden en welk bedrag het hof aannemelijk voorkomt. Het volle bedrag van de omzet behoort derhalve tot belanghebbendes winst uit onderneming.
5.3 Belanghebbende heeft als kosten van de firma opgevoerd de aanschaf van een telefoontoestel "Bastia rood" ad f.67,23. Met de mededeling van de inspecteur dat dit toestel is geplaatst in de woonkamer van belanghebbende heeft de inspecteur niet voldoende concreet aangegeven waarom de aanschaf van dit toestel geen zakelijke kosten zouden vormen.
5.4 Als kosten van de firma zijn tevens opgevoerd de aanschafkosten van een koffiezetapparaat ad f.169,36. De inspecteur stelt dat dit apparaat in de woning van belanghebbende is geplaatst en mede voor privédoeleinden wordt gebruikt. Belanghebbende stelt dat het apparaat wordt gebruikt bij kantoorwerkzaamheden (derhalve in de woning van belanghebbende), in de loods waar de auto is gestald en tijdens shows en beurzen.
Nu in het onderhavige jaar niet blijkt van vertegenwoordiging op shows en beurzen, en het het hof onwaarschijnlijk voorkomt dat belanghebbende een koffiezetapparaat meeneemt naar de loods als hij de auto gaat schoonmaken, terwijl bij gebruik in de woning privé-gebruik voor de hand ligt, acht het hof de bijtelling van het bedrag ad f.169,36 terecht.
5.5 Met betrekking tot het door de inspecteur gecorrigeerde bedrag ad f.379,-- terzake van abonnementskosten van de telefoon die is geplaatst in belanghebbendes woonkamer is het bepaalde in artikel 8b, lid 1 onder a, ten tweede, van de Wet van toepassing, zodat deze kosten niet in aftrek kunnen komen.
5.6 Gelet op de samenstelling van de kosten van voedsel en dergelijke ad f.199,-- die de inspecteur heeft gecorrigeerd is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het betreft voedsel dat in verband met en tijdens de werkzaamheden buiten de normale plaats waar de arbeid wordt verricht is genuttigd. Daar deze kosten tevens omvatten uitgaven tijdens dagen waarop belanghebbende alleen voor zijn dienstbetrekking arbeid verrichtte, acht het hof aannemelijk dat deze kosten
(deels) een privékarakter hadden. De inspecteur heeft deze kosten terecht gecorrigeerd.
5.7 De door belanghebbende bij de onderneming gedeclareerde kosten voor voedsel en dergelijke ad f.159,-- zijn op grond van het bepaalde in artikel 8a, lid 2, aanhef en onder a, van de Wet terecht gecorrigeerd tot 75% van die kosten.
5.8 De kosten van door de firma gegeven relatiegeschenken ad f.777,--, betreffende geschenken met een kostprijs van f.64,75 per stuk, zijn op grond van het bepaalde in artikel 8a, lid 1, aanhef en onder a, van de Wet terecht gecorrigeerd.
5.9 De door belanghebbende in aftrek gebrachte autokosten ad f.1.500,-- welke alle door belanghebbende met zijn privéauto gereden kilometers zouden betreffen, en welke kosten door de gemachtigde in beroep nader worden berekend op f.2.708,40, zijn door belanghebbende aanvankelijk bij wijze van stelpost in de berekening betrokken. Nu ook naderhand geen deugdelijke specificatie van deze kosten is gegeven kunnen deze kosten niet in aftrek worden gebracht. De inspecteur heeft te kennen gegeven f.600,-- ongespecificeerd in aanmerking te willen nemen, zodat een correctie bij belanghebbende van f.900,-- op zijn plaats zou zijn. Nu de inspecteur echter f.600,-- heeft gecorrigeerd is deze correctie niet te hoog geweest.
5.10 Het bedrag ad f.275,-- als kosten van werkkleding is door de inspecteur terecht gecorrigeerd nu het, naar ter zitting is gebleken, normale kleding betreft echter in een meer slijtvaste kwaliteit dan gebruikelijk. Aftrek wordt verhinderd door het bepaalde in artikel 8b, lid 1, aanhef en onder a ten vierde, van de Wet.
5.11 De inspecteur heeft bij de aanslagregeling toepassing van de zelfstandigenaftrek geweigerd. Hij heeft daarbij gelet op het aantal gedeclareerde uren en een schatting gemaakt van de overige in de onderneming gewerkte uren, inclusief wassen, besprekingen, administratie en promotie. Deze schatting komt het hof niet onaannemelijk voor. Belanghebbende is daarentegen uitgegaan van "beschikbare tijd van 08.00 uur tot 18.00 uur met daarbij extra tijd aangezien bij een rit niet altijd om 18.00 uur de werkdag eindigt". Gelet op de door belanghebbende naast de onderneming vervulde
dienstbetrekking en het door de inspecteur geproduceerde en door belanghebbende niet bestreden overzicht van gedeclareerde ritten/uren, acht het hof de benadering van de inspecteur het meest reëel. Nu op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat het door belanghebbende in de onderneming gewerkte aantal uren 706 heeft bedragen, is in ieder geval niet aannemelijk geworden dat dit aantal, zo dit hiervan zou afwijken, 1225 heeft overschreden.
Gelet op het bepaalde in artikel 44m, lid 1, van de Wet heeft de inspecteur derhalve terecht toepassing van de zelfstandigenaftrek geweigerd.
5.12 Met betrekking tot de post "overige kosten" heeft de inspecteur een bedrag ad f.284,22 niet gecorrigeerd, doch zich nader op het standpunt gesteld dat zulks alsnog dient te gebeuren nu (de zakelijkheid van) deze uitgaven niet door bewijsstukken worden gestaafd. Dit standpunt van de inspecteur zou slechts behandeling behoeven indien bij gegrondverklaring van voorgaande posten het belastbaar inkomen verlaagd zou worden. Nu echter het beroep van belanghebbende slechts slaagt terzake van de kosten van de telefoon "Bastia rood" tot -voor belanghebbende- een bedrag van f.33,61 alsmede dientengevolge het bedrag van de kleine ondernemersregeling aangepast dient te worden met 17,5% van f.33,61 ofwel f.5,88, is het belastbaar inkomen met f.26.485,-- niet op een te hoog bedrag vastgesteld.
6. De conclusie
Op grond van al het voorgaande is het beroep derhalve ongegrond.
7. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. De beslissing.
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 20 april 2001 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 25 april 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.