Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1282

Datum uitspraak2001-03-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 00/589
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (derde enkelvoudige kamer) No. AWB 00/589 21 maart 2001 4296 Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant, tegen het Productschap voor Pluimvee en Eieren, te Rijswijk, verweerder. 1. De procedure Op 12 juli 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 juli 2000. Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar, dat appellant had gemaakt tegen de bij aanslag van 9 november 1999 aan de Maatschap A en C te D opgelegde heffing op grond van de Verordening Heffingen Konijnenhouderij 1998. 2. De beoordeling In het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie van 26 november 1999 is gepubliceerd de op 10 december 1998 door verweerder vastgestelde Verordening Heffingen Konijnenhouderij 1998. In artikel 9, tweede lid, van deze verordening is bepaald dat de verordening in werking treedt op de eerste dag van de kalendermaand na dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie, waarin zij wordt geplaatst en dat zij terug werkt tot 1 januari 1998. In de uitspraak van 25 oktober 2000, gepubliceerd in JB 2000/356, heeft het College geoordeeld dat heffingen als hier aan de orde slechts rechtsgeldig kunnen worden opgelegd indien de verordening, waarin zij hun grond vinden, verbindende kracht heeft op het tijdstip waarop de oplegging plaatsvindt. Het College heeft daarbij geoordeeld dat het feit, dat aan een verordening terugwerkende kracht gegeven is tot een datum, gelegen voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding, niet meebrengt dat een oplegging, die heeft plaatsgevonden v¢¢r dat tijdstip, dientengevolge alsnog op een verbindende verordening berust. Gelet op het vorenstaande is het beroep kennelijk gegrond en komt het bestreden besluit, waarbij de - gelet op het vorenstaande onterecht opgelegde - aanslag van 9 november 1999 is gehandhaafd, voor vernietiging in aanmerking. Het College overweegt tenslotte, dat verweerder appellant het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken. 3. De beslissing Het College: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaarschrift van appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - gelast dat het door appellant gestorte griffierecht ad fl. 225,-- (zegge: tweehonderdvijfentwintig gulden) door verweerder aan hem wordt vergoed. Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2001. w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel Een belanghebbende kan tegen deze uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 6 weken na de dag van verzending gemotiveerd verzet doen bij het College, door middel van een ondertekend verzetschrift. De indiener kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.