Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1258

Datum uitspraak2001-03-03
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 01/172 WRO19 V02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT Reg.nr.: AWB 01/172 WRO19 V02 U I T S P R A A K van de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van [verzoeker], wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker, ten aanzien van het besluit van 16 januari 2001, van burgemeester en wethouders van Stadskanaal, verweerders, gemachtigde: P.J. Arkema. 1. PROCESVERLOOP Bij besluit van 28 juni 2000, nr. 325, hebben verweerders de Stichting Woningbouw Stadskanaal te Stadskanaal (hierna te noemen: vergunninghoudster) onder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), bouwvergunning verleend voor het bouwen van 36 appartementen op het perceel kadastraal bekend gemeente Onstwedde, sectie B, nos 6.498, 9.056 en 5.712 (alle gedeeltelijk), plaatselijk bekend als Atlantislaan-Klemroostraat te Stadskanaal, Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 juli 2000 een bezwaarschrift op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, ingediend bij verweerders. Bij brief van 12 januari 2001 heeft verzoeker de president gevraagd met betrekking tot het besluit van verweerders van 28 juni 2000, vorengenoemd, een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit wordt geschorst. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 01/81 WW44. Bij besluit van 16 januari 2001 hebben verweerders het bezwaarschrift van verzoeker van 24 juli 2001 ongegrond verklaard. Bij brief van 1 februari 2001 heeft verzoeker hierop: - het verzoek om voorlopige voorziening van 12 januari 2001 ingetrokken; - beroep ingesteld tegen het besluit van verweerders van 16 januari 2001 (geregistreerd onder nummer AWB 01/171), en - de president verzocht met betrekking tot evengenoemd besluit van verweerders een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het wordt geschorst. Verweerders hebben op 24 januari 2001, aangevuld op 7 en 9 februari 2001, de op de zaak betrekking hebbende stukken, alsmede een verweerschrift ingediend. Op de voet van artikel 8:26, eerste lid, Awb, zijn gedeputeerde staten van Groningen en Stichting Woningbouw Stadskanaal (hierna te noemen: vergunninghoudster) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Verzoeker heeft op 4 en 5 maart 2001 nog nadere stukken ingediend. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 6 maart 2001. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde, eerdergenoemd. Vergunninghoudster is verschenen bij gemachtigde mr. P. van Rossum, vergezeld van H. Twickler en R. Pijper. Gedeputeerde staten van Groningen hebben zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen. 2. RECHTSOVERWEGINGEN Ten aanzien van de ontvankelijkheid. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, Awb, in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, Awb, is, voor zover hier van belang, de mogelijkheid om bezwaar te maken slechts voorbehouden aan belanghebbenden. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Naar uit het namens vergunninghoudster ter zitting gestelde blijkt is er onduidelijkheid ontstaan over de status van de verzoekende partij. Zo gaat vergunninghoudster ervan uit dat het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend door [verzoeker], namens "De Beklemming". Dusdoende zou naar de mening van vergunninghoudster het verzoek niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, aangezien niet is gebleken dat de heer [verzoeker] gemachtigd is om namens "De Beklemming" op te treden, terwijl evenmin is gebleken dat "De Beklemming" belanghebbend is als bedoeld in artikel 1:2 Awb. De president is gelet op de aanhef en ondertekening van het thans voorliggend verzoek om voorlopige voorziening, alsmede het daarin gestelde, van oordeel dat verwarring over de indiener van het verzoek -[verzoeker] en/of "De Beklemming"- niet uitgesloten is te achten. Echter, [verzoeker] heeft in zijn verzoek niet gesteld namens "De Beklemming" of anderen op te treden, doch ziet zichzelf (slechts) als woordvoerder daarvan. Ter zitting heeft [verzoeker] uitdrukkelijk verklaard dat hij heeft bedoeld het verzoek om voorlopige voorziening, alsmede het beroep, op persoonlijke titel in te dienen. De president is gelet op het vorengestelde en de terzake van belang zijnde stukken van oordeel dat het thans voorliggend verzoek om voorlopige voorziening aangemerkt dient te worden als te zijn ingediend door [verzoeker]. Dat verzoeker -zijnde een direct omwonende- niet belanghebbend in de zin van artikel 1:2 Awb is, is gesteld noch gebleken. Het van toepassing zijnde recht. Op grond van artikel VI, eerste lid, van de Wijzigingswet Wet op de Ruimtelijke Ordening, enz. (wet van 1 juli 1999, Stb. 302, in werking getreden op 3 april 2000) blijft ten aanzien van het nemen van besluiten op een aanvraag om vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO en om bouwvergunning ingediend voor de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing tot het tijdstip waarop het betrokken besluit onherroepelijk is geworden. In casu is de aanvraag van vergunninghoudster op 13 september 1999 ingediend. Dit betekent derhalve dat daarop het 'oude recht' van toepassing is. Beoordeling van het verzoek. Verzoeker is van mening dat de burgers, en ook de gemeenteraad, zijn misleid; zo leefden omwonenden in de veronderstelling dat er laagbouw zou komen in plaats van gebouwen met vijf woonlagen, en zijn er andere (bouw)tekeningen ter inzage gelegd dan de (bouw)tekeningen die aan gedeputeerde staten van Groningen zijn gezonden bij de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar. Naar de president uit het door verzoeker in zijn brieven gestelde, en het door hem ter zitting desverzocht verklaarde, opmaakt, hebben de procedurele grieven van verzoeker voornamelijk betrekking op de periode die ligt vóór het tijdstip van de aanvraag om vrijstelling d.d. 13 september 1999. De president hecht eraan op te merken dat bij de beoordeling van het thans bestreden besluit uitgegaan dient te worden van het door vergunninghoudster op 13 september 1999 gedane verzoek om medewerking; daaraan voorafgegane procedures raken het thans bestreden besluit derhalve niet, danwel slechts zijdelings. In ieder geval staan die procedures als zodanig thans niet ter beoordeling. Terzake van het thans aan de orde zijnde bouwplan houdt het partijen niet verdeeld dat dat in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Ter Maars III'. Het te bebouwen terrein heeft op grond van dit bestemmingsplan de bestemming "eengezinswoningen", en mag slechts worden bebouwd met aaneengesloten eengezinswoningen met een maximale goothoogte van 6 meter en een bouwblokdiepte van 10 meter. Op grond van artikel 19, eerste lid, WRO kunnen burgemeester en wethouders voor het gebied waarvoor een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd, vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. In zijn openbare vergadering van 30 augustus 1999 heeft de raad der gemeente Stadskanaal besloten te verklaren dat een herziening van het bestemmingsplan "Ter Maars III" wordt voorbereid. De raad heeft daarbij bepaald dat dit voorbereidingsbesluit op 30 augustus 1999 in werking treedt, en wordt genomen voor een periode van twee jaar. Verweerders hebben bij besluit van 11 oktober 1999 besloten medewerking te verlenen aan het verzoek van vergunninghoudster van 13 september 2000 door het volgen van de zogenoemde, vorenbedoelde, anticipatieprocedure. Op 13 oktober 1999 hebben verweerders hiertoe in "De Kanaalstreek" bekendgemaakt dat zij voornemens zijn middels vrijstelling van de bepalingen van het betreffende bestemmingsplan toestemming te verlenen aan vergunninghoudster voor het bouwen van drie stadsvilla's met (in totaal) 36 appartementen. Verweerders hebben daarbij medegedeeld dat de plannen met ingang van 13 oktober 1999 tot 27 oktober 1999 ter inzage liggen, gedurende welke termijn belanghebbenden hun schriftelijke bedenkingen bij verweerders kunnen indienen. Verzoeker heeft bij brief van 25 oktober 1999 bij verweerders zijn bedenkingen kenbaar gemaakt. Aangezien nog geen herziening van het geldend bestemmingsplan is vastgesteld dienen verweerders op grond van artikel 19, derde lid, WRO, van elk verzoek om vrijstelling onverwijld de gemeenteraad in kennis te stellen. Indien ten minste één vijfde van zijn leden daartoe binnen vier weken nadat een verzoek om vrijstelling is ingediend de wens daartoe te kennen geeft, beslist de gemeenteraad op het verzoek. In zijn openbare vergadering van 25 oktober 1999 heeft de gemeenteraad besloten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid te beslissen op het verzoek om vrijstelling, en derhalve de behandeling ervan aan verweerders te laten. Onder weerlegging van de door verzoeker -en anderen- ingediende bedenkingen hebben verweerders bij brief van 13 april 2000 gedeputeerde staten van Groningen verzocht om verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19 WRO. Op 26 april 2001 heeft vergunninghoudster bij verweerders een aanvraag om bouwvergunning ingediend, welke aanvraag strekt ter verwezenlijking van het plan waarop de in gang gezette vrijstellingsprocedure ziet. Gedeputeerde staten van Groningen hebben bij besluit van 25 mei 2000 de op 13 april 2000 gevraagde verklaring van geen bezwaar verleend. Op grond van deze verklaring van geen bezwaar hebben verweerders bij besluit van 28 juni 2000 onder vrijstelling ex artikel 19 WRO de gevraagde bouwvergunning verleend. Gelet op de door verweerders vorengeschetste procedure is naar het oordeel van de president voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het volgen van de anticipatieprocedure. Voor zover de bezwaren van verzoeker voortvloeien uit het gegeven dat door het volgen van de anticipatieprocedure de waarborgen waarmee de bestemmingsplanprocedure is omkleed hem thans worden onthouden, overweegt de president dat de wetgever uitdrukkelijk de mogelijkheid van anticipatie op de totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan heeft geopend. Een van de voorwaarden waaronder vrijstelling verleend kan worden is dat de voorgestane ontwikkeling passend moet zijn in het toekomstige planologische regime. Daarbij geldt dat naarmate de ingreep op de bestaande planologische situatie groter is, hogere eisen gesteld moeten worden aan de mate waarin het toekomstige planologische kader is uitgewerkt. Naar het voorlopig oordeel van de president konden verweerders, gelet op hetgeen op grond van het geldend bestemmingsplan is toegestaan in relatie tot hetgeen waarvoor thans vrijstelling en vergunning is verleend, in casu anticiperen op slechts een voorbereidingsbesluit. Overwogen wordt daartoe dat het op 30 augustus 1999 genomen voorbereidingsbesluit is genomen om vooruit te kunnen lopen op het op 26 mei 1997 door de gemeenteraad vastgestelde plan "Integraal Wijkplan Maarsveld", waarin het aan de orde zijnde bouwplan naar het oordeel van de president past. Het structuurplan geeft weliswaar aan dat maximaal vier, in plaats van thans vijf, bouwlagen mogelijk zijn, maar daar staat tegenover dat het thans om drie in plaats van om vier blokken gaat. Voorts gaat het thans ook om aanzienlijk minder woningen dan op grond van het structuurplan is toegestaan. Ook komen de blokken op 30 in plaats van 20 meter van 'Het Trekpad' te liggen, en is er meer ruimte tussen de gebouwen onderling. Het integraal wijkplan is in 1997 vastgesteld. De geldigheid van het voorbereidingsbesluit waarop thans geanticipeerd wordt loopt in augustus af, doch een concept-bestemmingsplan, zal, naar verweerders ter zitting hebben verklaard, vóór die datum ter inzage worden gelegd. Verweerders hebben als klemmende redenen die nopen tot een spoedige uitvoering aangevoerd dat men in 1995 is begonnen met de uitwerking van het wijkplan. Er is een visie voor de gehele wijk opgesteld, waarin is verwoord dat er vier stadsvilla's, met vier woonlagen zouden komen. De gemeente wil voor alle wijken nieuwe bestemmingsplannen maken, en wil dat in één keer aanpakken. Indien in casu gekozen zou zijn voor het volgen van de 'gewone' bestemmingsplanprocedure zou dat betekenen dat er mogelijkerwijs eerst in 2005 met bouw kan worden begonnen. De situatie in Maarsveld is naar de mening van verweerders echter zodanig urgent dat daarop niet gewacht kan worden. Verweerders hebben gesteld mogelijke verpaupering van de wijk voor te willen zijn. Ook bestaat naar de mening van verweerders het risico dat het geld dat nu beschikbaar is om te bouwen er in 2005 niet meer zal zijn. De president is van oordeel dat in het door verweerders aangevoerde voldoende grond is gelegen voor het trekken van de conclusie dat sprake is van voldoende urgentie voor het volgen van de anticipatieprocedure. De president komt op grond van het vorenoverwogene tot het oordeel dat het bestreden besluit naar het zich thans laat aanzien de rechtmatigheidstoetsing zal kunnen doorstaan. Het verzoek om voorlopige voorziening dient derhalve te worden afgewezen. Gelet op deze conclusie lijkt toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb, (het onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak) in de rede te liggen. Echter, verzoeker heeft de president ter zitting uitdrukkelijk verzocht dat niet te doen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij over enkele weken verwacht over nadere informatie te beschikken die voor de afdoening van het beroep erg belangrijk is. Dit, in combinatie met het gegeven dat het door verzoeker ingestelde beroep nog nauwelijks is gemotiveerd, leidt de president tot de conclusie dat afdoening van het beroep ex artikel 8:86, eerste lid, Awb, thans niet aangewezen is. De uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening luidt als volgt. 3. BESLISSING De president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, RECHT DOENDE, wijst het verzoek af. Aldus gegeven door mr. drs. A. Houtman als president en door haar in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2001, in tegenwoordigheid van M.J.'t Hart als griffier. De griffier, wnd. De president, fgd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden op: 6 maart 2001 typ: fz