Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1248

Datum uitspraak2001-04-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers128211/KG ZA 01-305/WV
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Kort-gedingnr.128211/KG ZA 01-305/WV 19 april 2001 ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT VONNIS van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht in het kort geding van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid N.S. Reizigers B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht, e i s e r e s, procureur: mr. N.J.M. Derks, advocaat: mr. J.R. Hagendoorn te Rotterdam, - t e g e n - [gedaagde], zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland, g e d a a g d e, NIET VERSCHENEN. 1. Het verloop van het geding 1.1. Eiseres, hierna te noemen: NS, heeft gedaagde in kort geding doen dagvaarden en op de dienende dag, 12 april 2001, tegen de niet verschenen gedaagde verstek gevraagd en van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht. 1.2. NS heeft haar vordering bij monde van haar advocaat kort doen toelichten. 1.3. Ten slotte heeft NS vonnis gevraagd. 2. De beoordeling van de vordering 2.1. Ten aanzien van het exploot van dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en een redelijke termijn in acht genomen, zodat het gevraagde verstek behoort te worden verleend. 2.2. De vordering strekt ertoe dat gedaagde verboden wordt zonder geldig vervoersbewijs gebruik te maken van het door NS aangeboden openbaar vervoer. 2.3. Uit de in de dagvaarding gestelde - en onweersproken gebleven - feiten blijkt dat NS in de afgelopen 4 jaar ruim 1700 maal heeft geconstateerd dat gedaagde zonder geldig vervoersbewijs gebruik maakte van het door haar aangeboden openbaar vervoer. In dit verband heeft gedaagde inmiddels een schuld aan NS van ruim f. 250.000,--, voor welke schuld gedaagde, die in het verleden een bijstandsuitkering ontving, maar thans zwervende is, geen verhaal biedt. Aan sommaties van NS om vorenbedoelde handelingen te staken heeft gedaagde geen gehoor gegeven. 2.4. De vordering komt de president niet ongegrond of onrechtmatig voor en de spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden, zodat de vordering zal worden toegewezen. 2.5. Ten aanzien van de gevorderde lijfsdwang overweegt de president als volgt. Lijfsdwang is een uiterste drukmiddel, waarmee wordt beoogd te bewerkstelligen dat degene die de verboden handelingen verricht, deze handelingen in het vervolg zal nalaten. In het onderhavige geval is - naar het oordeel van de president - voldoende aanleiding om aan het gevorderde verbod het dwangmiddel van lijfsdwang te verbinden. Uit de overgelegde producties blijkt dat gedaagde gedurende de afgelopen jaren bijna dagelijks zonder geldig vervoersbewijs gebruik heeft gemaakt van het door NS aangeboden openbaar vervoer. Voorts is gebleken dat gedaagde op sommaties van NS om dit gedrag te staken, geen gehoor heeft gegeven. Tenslotte is in deze van belang dat gedaagde door de executiemaatregelen (het verhaal op de bijstandsuitkering) niet ertoe werd gebracht om af te zien van het plegen van de verboden handelingen. Nu gedaagde geen bekende inkomsten heeft, helpt het opleggen van een dwangsom niet. 2.6. Het karakter van de maatregel van lijfsdwang als een drukmiddel - en niet als een straf - brengt mee dat toepassing van dat drukmiddel behoort te worden gestaakt op het moment dat de gewraakte handeling wordt gestaakt. Het gewraakte handelen van gedaagde bestaat niet slechts uit het reizen zonder geldig vervoersbewijs, maar ook uit het vervolgens niet betalen van het vervoersbewijs en de daarbij behorende boete. Het voorgaande leidt ertoe dat een gijzeling niet kan aanvangen, indien gedaagde daaraan voorafgaand het vervoersbewijs en de boete voldoet en een aangevangen gijzeling dient te worden beëindigd op het moment dat gedaagde het vervoersbewijs en de daarbij behorende boete alsnog betaalt. Het karakter van de gevorderde maatregel brengt tevens mee dat alleen een volgende gijzeling mag plaatsvinden, indien gedaagde na de vorige gijzeling opnieuw niet voldoet aan het verbod, dit om te voorkomen dat de overtredingen door NS worden 'opgespaard' en de gijzeling vervolgens voor al deze overtredingen aansluitend ten uitvoer wordt gelegd. Tenslotte zal de maximale duur van de gijzeling ten opzichte van de vordering worden beperkt. In de omstandigheid dat gedaagde bijna dagelijks van het door NS aangeboden vervoer gebruik maakt, ziet de president - mede gezien de kosten die met het uitvoeren van de gevorderde maatregel zijn gemoeid - aanleiding om de duur van elke afzonderlijke gijzeling te beperken tot maximaal 48 uur per overtreding. Gezien het karakter van het kort geding als voorlopige maatregel zal aan de mogelijkheid om dit vonnis te executeren een termijn worden verbonden van twee jaar na betekening van dit vonnis. 2.7. De gevorderde machtiging om dit vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van de justitie en de (spoorweg-)politie kan als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. 2.8. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 3. De beslissing De president: 3.1. verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde; 3.2. verbiedt gedaagde om onmiddellijk na betekening van dit vonnis gebruik te maken van het door NS aangeboden openbaar vervoer zonder zich van tevoren te hebben voorzien van een geldig vervoersbewijs; 3.3. machtigt NS voor de duur van twee aaneengesloten jaren na betekening van dit vonnis om gedaagde in gijzeling te doen stellen voor de duur van maximaal 48 uur voor iedere keer dat gedaagde het onder 3.2 genoemde verbod overtreedt en niet alsnog het vervoersbewijs en de daarbij behorende boete heeft voldaan; 3.4. bepaalt dat de onder 3.3 bedoelde gijzeling met onmiddellijke ingang dient te eindigen, indien gedaagde voor het verstrijken van voormelde 48 uur de kosten van het vervoersbewijs en de daaraan verbonden boete voldoet; 3.5. bepaalt dat geen volgende gijzeling mag plaatsvinden dan in het geval dat gedaagde na de vorige gijzeling opnieuw het onder 3.2 bedoelde verbod overtreedt; 3.6. machtigt NS om met behulp van de sterke arm van justitie en (spoorweg-)politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien gedaagde in gebreke blijft aan het in dit vonnis bepaalde te voldoen; 3.7. veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van NS begroot op ¦ 860,-- (achthonderdzestig gulden) voor salaris van haar procureur en op ¦ 471,90 (vierhonderdéénenzeventig gulden en negentig cent) exclusief BTW voor verschotten; 3.8. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; 3.9. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd. Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, fungerend president, en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2001.