Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1242

Datum uitspraak2001-04-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/037315-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM Parketnummer: 13/037315-00 Datum uitspraak: 20 april 2001 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer , in de strafzaak tegen: geboren te op , ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en feitelijk verblijvende op het adres . De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 april 2001 1. Telastelegging. Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen. -------------- 3. Waardering van het bewijs. 3.1. De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem telastegelegde wegens het ontbreken van het vereiste opzet, omdat verdachte - toen hij werd aangevallen - zich niet bewust was van de aanwezigheid van de schaar in zijn hand. Voor zover dit verweer zijn verwerping niet reeds vindt in de bewijsmiddelen, overweegt de rechtbank dienaangaande nog het volgende. Voldoende voor bewezenverklaring van het benodigde opzet is ten eerste bewijs van de omstandigheid dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de schaar in zijn hand. Deze omstandigheid blijkt genoegzaam uit de bewijsmiddelen. Door vervolgens te handelen als bewezen verklaard, heeft verdachte minstgenomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer aan de gevolgen daarvan zou komen te overlijden, hetgeen ook is geschied. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat ten aanzien van het primair telastegelegde verdachte op 26 april 2000 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer], meermalen, met een schaar in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. 4. Het bewijs. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van het feit en verdachte. 5.1. De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer, noodweerexces c.q. putatief noodweer. Hij heeft hiertoe het navolgende aangevoerd, zakelijk weergegeven: Terwijl verdachte in zijn kleine kapperszaak een klant aan het knippen is, komt een lastige man binnen. Deze man die onder invloed is van alcohol, is agressief en creëert met woorden en door zijn handelen een dreigende sfeer in de zaak, waar op dat moment meerdere klanten aanwezig zijn. Door hem te negeren wordt geprobeerd de man te laten kalmeren. De aandacht van het slachtoffer gaat vervolgens in het bijzonder uit naar verdachte. Verdachte wordt meerdere malen door het slachtoffer bedreigd met de dood, met de woorden: "Ik ga je steken, ik ga je vermoorden". Verdachte vraagt uiteindelijk aan het slachtoffer om zich rustig te houden en de zaak te verlaten. Totaal onverwacht wordt verdachte door het slachtoffer aangevallen. Verdachte reageert in eerste instantie niet en maakt aanstalten verder te gaan met het knippen van zijn klant. Nadat hij echter opnieuw door het slachtoffer wordt aangevallen stompt hij in angst meerdere malen terug en ontstaat er een worsteling. Verdachte is zich op dat moment niet bewust van de kappersschaar die hij in zijn hand heeft en waarmee hij het slachtoffer steekwonden toebrengt ten gevolge waarvan het slachtoffer overlijdt. Verdachte heeft aldus de raadsman gehandeld uit zelfverdediging en dient ontslagen te worden van alle rechtsvervolging. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, te meer omdat hij in de veronderstelling was dat het slachtoffer een wapen bij zich had, dient hij op grond van noodweerexces dan wel putatief noodweer te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 5.2. De rechtbank heeft hieromtrent het volgende overwogen. De lezing van de raadsman en verdachte met betrekking tot de feiten en omstandigheden voorafgaande aan de worsteling en zoals hiervoor is weergegeven, is op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte gelet op zijn houding en de sussende woorden die hij heeft gesproken voordat het tot de gewelddadige confrontatie tussen hem en het slachtoffer kwam, die confrontatie niet heeft gezocht. Integendeel, het is de rechtbank gebleken dat het slachtoffer degene is geweest die de confrontatie is aangegaan. Door de snelheid van de gebeurtenissen was het voor verdachte niet mogelijk zich te onttrekken aan deze confrontatie. De rechtbank concludeert dat er sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Hij was gerechtigd ter verdediging van zijn lijf actie te ondernemen. Door hierbij echter gebruik te maken van een schaar en het slachtoffer met kracht daarmee acht maal te steken is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door de voorafgaande aanranding is veroorzaakt en waarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Om deze reden dient het beroep op noodweer te worden afgewezen, doch het beroep op noodweerexces te worden toegewezen. Het bewezen geachte feit is derhalve volgens de wet strafbaar, verdachte evenwel niet. Verdachte dient op grond van het voorgaande dan ook ter zake van het bewezen geachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 6. Onttrekking aan het verkeer. Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een schaar , dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften. De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36c en 287 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 8. Beslissing: Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Doodslag. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart [verdachte] voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan. Verklaart onttrokken aan het verkeer: een schaar. Dit vonnis is gewezen door mr. , voorzitter, mrs. , rechters, in tegenwoordigheid van , griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2001.