Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1238

Datum uitspraak2001-04-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200000317/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 56.3 Woningwet verzet zich ertegen dat in het kader van de welstandstoets een voorschrift aan de bouwvergunning wordt verbonden dat strekt tot het aanbrengen van beplanting. Verlenen vergunning voor veranderen/verbouwen van garage/werkplaats tot winkel met magazijn. B&W mochten hun welstandsoordeel niet baseren op positieve advies welstandscommissie. Die commissie heeft bij haar advisering ten onrechte het beplantingsplan voor het perceel, zoals neergelegd in de door haar gestempelde tekening, betrokken. De voorziene beplanting vormt geen onderdeel van het bouwwerk, waarover geadviseerd diende te worden, en had dan ook buiten beschouwing moeten blijven. Daarbij wordt overwogen dat art. 56.3 Woningwet zich ertegen verzet dat in het kader van de welstandstoets een voorschrift aan de bouwvergunning wordt verbonden, zoals B&W hebben gedaan, dat strekt tot het aanbrengen van beplanting. Nu B&W hebben bevestigd dat naar hun oordeel het bouwplan zonder het beplantingsplan niet voldeed aan redelijke eisen van welstand, is hun aan de verlening van de bouwvergunning ten grondslag gelegde welstandsoordeel niet deugdelijk gemotiveerd. Burgemeester en wethouders van Brummen. mrs. J.A.E. van der Does, C.A. Terwee-van Hilten, E.A. Alkema


Uitspraak

Raad van State 200000317/1 Datum uitspraak: 10 april 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A en anderen, allen wonend te B, appellanten, tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 8 december 1999 in het geding tussen: appellanten en burgemeester en wethouders van Brummen. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 december 1998 hebben burgemeester en wethouders van Brummen (hierna: burgemeester en wethouders) aan Albrecht Ommen B.V. (hierna: de vergunningverkrijger) vergunning verleend voor het veranderen/verbouwen van een garage/werkplaats tot winkel met magazijn op het perceel Arnhemsestraat 50 te Brummen (hierna: het perceel). Bij besluit van 11 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar en beroepschriften gemeente Brummen van 20 januari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 8 december 1999, verzonden op 13 december 1999, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 januari 2000, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2000. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 15 mei 2000 heeft de vergunningverkrijger een memorie ingediend. Bij brief van 6 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 19 juni 2000 hebben appellanten een nadere memorie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2000, waar appellanten, bij monde van A, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G.J. Schoemaker, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Daar is verder als partij gehoord de vergunningverkrijger, vertegenwoordigd door mr. R. van der Keur, gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. Het perceel is ingevolge het bestemmingsplan "Brummen 1989" bestemd voor "gemengd gebied" met de aanduiding "Werken". Ingevolge artikel 9.1.3, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn zodanig aangeduide gronden mede bestemd voor detailhandel met daartoe dienende winkels. Het bouwplan past, naar ook niet in geschil is, binnen de bebouwingsvoorschriften neergelegd in artikel 9.2 van de planvoorschriften. 2.2. Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders de bouwvergunning hadden moeten weigeren wegens strijd met artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening faalt. Ook indien, zoals appellanten stellen, uitgegaan moet worden van een bruto-winkelvloeroppervlak van 800 M2 en van een supermarkt met een regionale functie, bestaat er geen grond om te oordelen dat burgemeester en wethouders zich niet op het standpunt hebben kunnen stellen dat het bouwplan in voldoende mate voorziet in parkeerruimte op het aansluitende onbebouwde terrein. 2.3 De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat appellanten terecht betogen dat burgemeester en wethouders hun welstandsoordeel niet mochten baseren op het positieve advies van de welstandscommissie van 3 december 1998. Bij haar advisering heeft die commissie ten onrechte het beplantingsplan voor het perceel, zoals neergelegd in de door haar gestempelde tekening, betrokken. De voorziene beplanting vormt geen onderdeel van het bouwwerk, waarover geadviseerd diende te worden, en had dan ook buiten beschouwing moeten blijven. Daarbij wordt overwogen dat artikel 56, derde lid, van de Woningwet zich ertegen verzet dat in het kader van de welstandstoets een voorschrift aan de bouwvergunning wordt verbonden, zoals burgemeester en wethouders hebben gedaan, dat strekt tot het aanbrengen van beplanting. Nu burgemeester en wethouders verder ter zitting hebben bevestigd dat naar hun oordeel het bouwplan zonder het beplantingsplan niet voldeed aan redelijke eisen van welstand, is hun aan de verlening van de bouwvergunning ten grondslag gelegde welstandsoordeel niet deugdelijk gemotiveerd. 2.4. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het beroep van appellanten alsnog gegrond verklaren, de beslissing op bezwaar vernietigen en bepalen dat burgemeester en wethouders met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit nemen. 2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 8 december 1999, 99/339 W0W44 29; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Brummen van 11 maart 1999, 99.0435; V. draagt burgemeester en wethouders van Brummen op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen; VI. gelast dat gemeente Brummen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (f 565,--) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Haan Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2001 27. Verzonden: 10 april 2001 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,