Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1236

Datum uitspraak2001-02-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/2292 VRONTO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / uitzetting / laissez-passer. Weliswaar moet verweerder eiser, in verband met de nieuwe werkwijze van de met ingang van januari 2001 in functie zijnde nieuwe consul in persoon presenteren, en zal dat pas op 13 maart 2001 plaatsvinden, doch dit tijdsverloop is niet zodanig disproportioneel dat nu geconcludeerd moet worden dat er geen zicht meer bestaat op uitzetting. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bewaring thans 2½ maand duurt. Mede gelet op de inhoud van het dossier en de door verweerder gedane mededeling dat sinds het begin van dit jaar vijf laissez-passers zijn verstrekt door de Surinaamse autoriteiten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de afgifte van een laissez-passer door de Surinaamse autoriteiten in het geval van eiser geen reële mogelijkheid meer is. Uit het vorengaande blijkt evenmin dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt. De extra tijd die het gevolg is van de nieuwe werkwijze van de consul komt in beginsel weliswaar voor rekening van verweerder, maar die is niet buiten verhouding te achten. Bovendien is van belang dat eiser in 2000 tot 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens een ernstig strafbaar feit is veroordeeld. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr.: AWB 01/2292 VRONTO inzake: A, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel, eiser, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij bevel tot bewaring van 11 november 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op diezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven. Een eerder beroep van eiser, waarbij opheffing van de bewaring werd gevorderd, is bij uitspraak van 5 december 2000 door deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 19 januari 2001 heeft mr. J.M.R. Maas, advocaat te Amsterdam, namens eiser wederom beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 30 januari 2001. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. Maas, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. M. Verweij, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiser is op 17 november 2000 bij de Surinaamse autoriteiten gepresenteerd. Nergens uit de in het dossier opgenomen stukken blijkt dat sedert die datum gerappelleerd wordt naar de voortgang van dat onderzoek. Tot op heden is aan eiser geen laissez-passer afgegeven. Een reëel perspectief op uitzetting van eiser is derhalve niet aanwezig. Voorts wordt eiser pas op 13 maart 2001 in persoon gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten. De consequentie van die nieuwe presentatie bij de Surinaamse autoriteiten is dat eiser onredelijk lang moet wachten, en dan is nog de vraag of een laissez-passer zal worden verstrekt. Verweerder werkt derhalve niet met de vereiste voortvarendheid aan de uitzetting van eiser. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Het onderzoek dat naar aanleiding van de schriftelijke presentatie op 17 november 2000 door de Surinaamse autoriteiten wordt uitgevoerd loopt nog, en er wordt maandelijks naar de voortgang ervan gerappelleerd. Sinds januari 2001 is er een nieuwe Surinaamse consul. Sindsdien moeten alle personen die eerder schriftelijk zijn gepresenteerd opnieuw in persoon worden gepresenteerd. De eerst mogelijke datum om eiser in persoon te presenteren is 13 maart 2001. Verder is verweerder bekend dat sinds het begin van dit jaar al vijf laissez-passers door de Surinaamse autoriteiten zijn verstrekt. De rechtbank overweegt het volgende. Onderhavig beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank is niet gebleken dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt. Daartoe redengevend is dat verweerder eiser op 17 november 2000 bij de Surinaamse autoriteiten schriftelijk heeft gepresenteerd. Dit onderzoek ter vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser bij die autoriteiten is nog niet afgerond. Weliswaar moet verweerder eiser, in verband met de nieuwe werkwijze van de met ingang van januari 2001 in functie zijnde nieuwe consul in persoon presenteren, en zal dat pas op 13 maart 2001 plaatsvinden, doch dit tijdsverloop is niet zodanig disproportioneel dat nu geconcludeerd moet worden dat er geen zicht meer bestaat op uitzetting. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bewaring thans 2½ maand duurt. Mede gelet op de inhoud van het dossier en de door verweerder gedane mededeling dat sinds het begin van dit jaar vijf laissez-passers zijn verstrekt door de Surinaamse autoriteiten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de afgifte van een laissez-passer door de Surinaamse autoriteiten in het geval van eiser geen reële mogelijkheid meer is. Uit het vorengaande blijkt evenmin dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt. De extra tijd die het gevolg is van de nieuwe werkwijze van de consul komt in beginsel weliswaar voor rekening van verweerder, maar die is niet buiten verhouding te achten. Bovendien is van belang dat eiser in 2000 tot 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens een ernstig strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank concludeert dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 34j van de Vw of artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2001, in tegenwoordigheid van mr. I. El Haddouchi, griffier. Afschrift verzonden op: 7 maart 2001 Conc.:IH Coll: Bp:- D:B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.