
Jurisprudentie
AB1235
Datum uitspraak2001-03-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/11874
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/11874
Statusgepubliceerd
Indicatie
Sudan / desertie.
Naar aanleiding van de stelling van eiser dat zijn huidige problemen voortvloeien uit desertie en hij daarom toegelaten dient te worden overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft in een PDF-trainingskamp gezeten, teneinde te zijner tijd naar de universiteit te kunnen gaan. Blijkens het ambtsbericht van 23 september 1998 is dit een vrijwilligersorganisatie. De rechtbank onderkent dat die vrijwilligheid weliswaar een beperkt karakter draagt, omdat het een voorwaarde is toegelaten te worden tot een universiteit. Uit bijlage IV van voornoemd ambtsbericht blijkt voorts dat het volgen van de PDF-training niet inhoudt dat men nadien verplicht is toe te treden tot de PDF.
Gezien het vrijwillige karakter van het PDF-trainingskamp is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van desertie bij het voortijdig verlaten van een reeds aangevangen training, te meer daar ook duidelijk is dat de burgerlijke rechter bevoegd is.
Beroep ongegrond.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Dordrecht
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 99/11874 VRWET
Inzake: A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. M.M. Volwerk, medewerker Stichting Rechtsbijstand Asiel te Amsterdam
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. F.L. Bolkestein, advocaat te
's-Gravenhage.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1982, bezit de Soedanese nationaliteit. Hij verblijft sedert 21 augustus 1998 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 22 augustus 1998 heeft hij een aanvraag ingediend om
toelating als vluchteling. Hierop is door verweerder op 17 november 1998 afwijzend beslist, welke beslissing op 23 november 1998 aan eiser in persoon is uitgereikt. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft op 2 november 1999 het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 29 november 1999 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het
beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 29 januari 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens
was ter zitting aanwezig W. Abouzeid, tolk in de Arabische taal.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor toelating in Nederland.
Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat hij gedeserteerd is uit het militaire trainingskamp van de PDF, omdat de training voor hem en zijn groep onevenredig zwaar was daar hij door de Veiligheidsdienst verdacht werd van
politieke activiteiten verricht op school voorafgaand aan de militaire training en omdat hij te horen had gekregen dat hij naar het zuiden van Soedan zou moeten en eiser de mening was toegedaan daartoe onvoldoende training genoten
te hebben en niet tegen landgenoten ingezet wenste te worden.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voor toelating in aanmerking komt.
4. Met betrekking tot de gehandhaafde weigering eiser als vluchteling toe te laten, overweegt de rechtbank als volgt.
5. Ingevolge artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en artikel 15, eerste lid, Vw is van
vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan
wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
6. Vooropgesteld moet worden dat de situatie in Soedan, hoewel ernstig, niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiser zal dus aannemelijk moeten
maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
7. Eiser is daarin niet geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe dat de toevoegingen die eiser aan zijn vluchtrelaas ten grondslag heeft gelegd afdoen aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Immers, pas in bezwaar heeft eiser
aangegeven dat hij hulp had verleend bij het opstellen van de zogenaamde "muurkranten" op zijn school. Bij het nader gehoor en de aanvullingen en correcties heeft eiser steeds verklaard dat hij daarvan slechts verdacht werd hetgeen
hij steeds heeft ontkend. Dat eiser hierdoor in de individuele negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De arrestatie van eiser in februari 1998 maakt dit niet
anders. Immers, eiser is na 1 dag weer vrijgelaten en heeft daarna geen problemen meer ondervonden tot aan de aanvang van de militaire training.
De rechtbank overweegt daarbij dat eisers gehele groep in de militaire opleiding hard werd aangepakt, blijkens de verklaring van eiser. De door eiser in bezwaar overgelegde oproep van de veiligheidsdienst bevat, afgezien van de
vraag naar de authenticiteit van die oproep, geen plaatsaanduiding waar eiser zou dienen te verschijnen. De rechtbank hecht derhalve aan deze oproep niet die waarde die eiser daaraan gehecht zou willen zien. Voorts kan de brief van
eisers vader evenmin leiden tot het oordeel dat eiser in de individuele negatieve belangstelling van de autoriteiten staat, daar van deze brief niet gezegd kan worden dat deze afkomstig is uit een objectieve bron.
Naar aanleiding van de stelling van eiser dat zijn huidige problemen voortvloeien uit desertie en hij daarom toegelaten dient te worden overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft in een PDF-trainingskamp gezeten, teneinde te
zijner tijd naar de universiteit te kunnen gaan. Blijkens het ambtsbericht van 23 september 1998 is dit een vrijwilligersorganisatie. De rechtbank onderkent dat die vrijwilligheid weliswaar een beperkt karakter draagt, omdat het een
voorwaarde is toegelaten te worden tot een universiteit. Uit bijlage IV van voornoemd ambtsbericht blijkt voorts dat het volgen van de PDF-training niet inhoudt dat men nadien verplicht is toe te treden tot de PDF.
Uit voornoemde bijlage kan worden afgeleid dat een persoon pas na toetreding tot de PDF onder het militair strafrecht valt. Onttrekking aan de dienstplicht levert blijkens datzelfde ambtsbericht een overtreding op, welke wordt
behandeld door de burgerlijke rechtbank en waarop een gevangenisstraf van minimaal 2 en maximaal 3 jaar staat. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke straf niet onevenredig zwaar is. Deze straf wordt de facto veelal niet ten
uitvoer gelegd, maar in plaats daarvan wordt men direct in de opleiding geplaatst. Niet valt in te zien dat onttrekking aan een reeds aangevangen "vrijwillige" PDF-training, zo er al van bestraffing sprake zou kunnen zijn, zwaarder
zou worden bestraft dan onttrekking aan de reguliere dienstplicht.
Gezien het vrijwillige karakter van het PDF-trainingskamp is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van desertie bij het voortijdig verlaten van een reeds aangevangen training, te meer daar ook duidelijk is dat de burgerlijke
rechter bevoegd is. Zo al sprake zou zijn van desertie dan is de op desertie van toepassing zijnde straf -in vredestijd voor een dienstplichtige minimaal 2 jaar en maximaal 3 jaar en voor een beroepsmilitair 10 jaar- naar het
oordeel van de rechtbank niet onevenredig zwaar. Dit geldt temeer nu eiser geen beroepsmilitair is en zich niet aan het front onttrokken heeft.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de angst van eiser ingezet te worden in het zuiden op geen enkele manier is onderbouwd. De enkele stelling van eiser dat hij het van een officier in het trainingskamp heeft vernomen, is
onvoldoende om die angst te rechtvaardigen. De rechtbank neemt daarbij eveneens in aanmerking dat blijkens bijlage IV van meergenoemd ambtsbericht inzet voor operationele acties in het zuiden pas aan de orde komt, nadat men is
toegetreden tot de PDF, waarvan -gelet op het vorenoverwogene- geen sprake is.
8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit zijn weigering eiser toe te laten als vluchteling terecht heeft gehandhaafd.
9. Ingevolge artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat betrokkene een reëel risico loopt te worden onderworpen aan
foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
10. Gelet op rechtsoverweging 7 is niet aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiser naar Soedan strijd oplevert met artikel 3 EVRM.
11. Het beroep is derhalve ongegrond.
12. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. C.P.E.M. Fonteijn en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2001, in tegenwoordigheid van mr. J. van Dort, griffier.
afschrift verzonden op: 21 maart 2001