Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1230

Datum uitspraak2000-12-22
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/74547 OVERIO H e.v.
Statusgepubliceerd


Indicatie

AC-waardigheid / Irak / Chaldeeuwse christenen / termijnoverschrijding. De president overweegt dat de jurisprudentie ten aanzien van het bestaan van een verblijfsalternatief in Noord-Irak voor Chaldeeuwse christenen, afkomstig uit Centraal-Irak, verschilt. Door verweerder is verwezen naar uitspraak AWB 99/4427 van de rechtbank Den Bosch d.d. 27 oktober 2000 . Namens verzoeker is verwezen naar uitspraak AWB 00/4178, 00/4179, 00/4180 van de rechtbank Zwolle d.d. 20 oktober 2000. Reeds daarom staat niet buiten iedere twijfel dat voldaan is aan de eisen om de zaak binnen het AC te kunnen afdoen. Het beleid, zoals verwoord in hoofdstuk B7/3.2 Vc-1994, voorziet niet in het compenseren van een overschrijding van de tijd die is toebedeeld voor de voorbereiding van het nader gehoor, met de tijd die aan de rechtsbijstand is toebedeeld voor de nabespreking van het nader gehoor. Verweerder heeft de beschikking tijdig uitgereikt, gelet op het feit dat de klok wordt stilgezet zodra de rechtsbijstand in enige fase van de procedure de haar toegemeten tijd overschrijdt.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem fungerend president enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken PROCES-VERBAAL VAN M O N D E L I N G E U I T S P R A A K artikel 8:81 en 8:86 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) artikel 33a, 34a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr: AWB 00/74547 OVERIO H (voorlopige voorziening) AWB 00/74549 OVERIO H (beroepszaak) AWB 00/74551 OVERIO J (vrijheidsontneming) inzake: A, geboren op [...] 1979, van Iraakse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, eiser/verzoeker, hierna te noemen verzoeker; tegen: de Staatssecretaris van Justitie, gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Tegenwoordig: mr. G.W.S. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens fungerend president, en mr. drs. K.M. Lenssen, griffier. Terechtzitting: Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F.W.P.M. Nederstigt, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Amsterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M. van de Berg, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's Gravenhage. Het eerste geschil betreft het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit hangt samen met het beroep van 13 december 2000 (tweede geschil) tegen het besluit van verweerder van 12 december 2000 strekkende tot niet-inwilliging van de aanvraag van verzoeker om toelating als vluchteling wegens kennelijke ongegrondheid, evenals de beslissing van verweerder om de uitzetting van verzoeker hangende de behandeling van dit beroep niet achterwege te laten. Het derde geschil betreft het beroep van verzoeker van 13 december 2000 dat strekt tot opheffing van de aan verzoeker opgelegde vrijheidsontnemende maatregel ex art 7a Vw. Bij mondelinge uitspraak van heeft de president: - het beroep met toepassing van artikel 8:86 Awb gegrond verklaard en de bestreden beschikking van 12 december 2000 vernietigd; - verweerder opgedragen een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van 10 december 2000; - het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Bij mondelinge uitspraak van diezelfde datum heeft de rechtbank: - het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van verzoeker bevolen met onmiddellijke ingang. Omtrent het verzoek om schadevergoeding zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 2.840,-- ( 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift ex artikel 34a Vw en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier. De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het zowel voor de beroepszaak als voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad telkens ƒ 50,-- zal vergoeden. Aan deze beslissingen liggen de navolgende overwegingen ten grondslag. De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die asielverzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden beslist. De president is van oordeel dat van een zodanig verzoek geen sprake is. Daarbij is het volgende van belang. De president overweegt dat de jurisprudentie ten aanzien van het bestaan van een verblijfsalternatief in Noord-Irak voor Chaldeeuwse christenen, afkomstig uit Centraal-Irak, verschilt. Op zichzelf heeft verweerder terecht ter zitting verwezen naar een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Den Bosch van 27 oktober 2000 met kenmerk AWB 99/4427 VRWET. Daar staat echter tegenover de door gemachtigde van verzoeker aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingplaats Zwolle van 20 oktober 2000 met kenmerk AWB 00/4178, 00/4179, 00/4180 VRWET. Reeds daarom staat niet buiten iedere twijfel dat voldaan is aan de eisen om de zaak binnen het AC te kunnen afdoen. Ten overvloede overweegt de president als volgt. Namens verzoeker is naar voren gebracht dat de tijd die de rechtsbijstand is toebedeeld voor de voorbereiding van het nader gehoor weliswaar is overschreden, maar dat deze overschrijding is te compenseren door de kortere tijd die besteed is aan de nabespreking van het nader gehoor. Door deze compensatie niet mee te nemen in de totale termijn van achtenveertig uur, die staat voor de AC-procedure, heeft verweerder deze termijn overschreden. De president is van oordeel dat het beleid, zoals verwoord in hoofdstuk B7/3.2 Vreemdelingencirculaire 1994, niet voorziet in het compenseren van een overschrijding van de tijd die aan de rechtsbijstand is toebedeeld voor de voorbereiding van het nader gehoor, met de tijd die is toebedeeld voor de nabespreking van het nader gehoor. Uit de beleidsregel, zoals geformuleerd in de bedoelde passage in hoofdstuk B7/3.2 Vreemdelingencirculaire (pocket Vc Aanvulling 27, oktober 2000, p. 297, voorlaatste alinea) moet worden afgeleid dat de klok wordt stilgezet zodra de rechtsbijstand in enige fase van de procedure de haar toegemeten tijd overschrijdt. Hoewel de termijn die is toebedeeld ter voorbereiding van het nader gehoor, is overschreden, is in onderhavig geval de bestreden beschikking tijdig door verweerder uitgereikt, gelet op het stilstaan van de klok gedurende de periode van overschrijding van de tijd voor de voorbereiding van het nader gehoor. Met betrekking tot de aan verzoeker opgelegde maatregel overweegt de rechtbank allereerst dat gesteld noch gebleken is dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is geweest. Gelet op voormelde gegrondverklaring van het beroep is echter de grond voor de voortgezette toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel komen te ontbreken. Het beroep tegen de voortduring van de maatregel na de beslissing op de aanvraag is derhalve gegrond. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, afschrift verzonden: 05 jan. 2001 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.