Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1228

Datum uitspraak2001-04-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200003263/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen sprake van een vergissing of onjuistheid in de aanvraag die in de bezwaarprocedure kan worden hersteld, doch van een niet tijdig melden van wijziging in de huisvesting. Beroep tegen vaststelling door appellant van de zogenoemde gewenningsbijdragen waarmee de rijksvergoeding voor de jaren 1997, 1998 en 1999 zal worden verminderd, gegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2000, inzake nummer H01.99.0653 (ELROnr. url('AA5104',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=18662)) vernietigd op de grond dat appellant ten onrechte is voorbijgegaan aan het door de Stichting in bezwaar aangevoerde betoog dat zij heeft verzuimd om een wijziging per 1 augustus 1996 in de huisvesting van de onder haar bestuur staande basisschool X tijdig te melden en dat appellant daarom niet is uitgegaan van de feitelijke huisvestingssituatie op de peildatum van 1 oktober 1996. De rechtbank heeft miskend dat het voorliggende geval niet op één lijn kan worden gesteld met dat in genoemde uitspraak, welke uitspraak immers betrekking heeft op de ruimte om in bezwaar over te gaan tot herstel van vergissingen en onjuistheden in aanvragen. Aan het gehandhaafde besluit van appellant ligt echter geen aanvraag ten grondslag die vergissingen of onjuistheden bevat. Bovendien betreft het verzuim van de Stichting - dat daarin bestaat dat na een scholenfusie per 1 augustus 1996 in strijd met art. 16 van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO (oud) de wijziging in de huisvesting niet tijdig is gemeld - geen verzuim dat in aanmerking komt voor herstel in een bezwaarschriftenprocedure in het kader van de toepassing van art. V van de Wet, daargelaten de vraag of voor herstel van een zodanig verzuim hoe dan ook ruimte is. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, appellant. mrs. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, J.H.B. van der Meer, A. Kosto Awb 7:11 Wet van 4 juli 1996 tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen inzake vereenvoudiging van het bekostigingsstelsel voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs (vereenvoudiging Londo), Stb. 403, zoals gewijzigd bij de Wet van 19 december 1996, Stb. 649 V


Uitspraak

Raad van State 200003263/1. Datum uitspraak: 2 april 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 17 mei 2000 in het geding tussen: de Stichting Katholiek Basisonderwijs Meijel, gevestigd te Meijel en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 december 1998 heeft appellant ten behoeve van de rechtsvoorganger van de Stichting Katholiek Basisonderwijs Meijel (hierna: de Stichting) de zogenoemde gewenningsbedragen waarmee de rijksvergoeding voor de jaren 1997, 1998 en 1999 zal worden verminderd, definitief vastgesteld. Bij besluit van 19 oktober 1999 heeft appellant het daartegen door de Stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 5 oktober 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 17 mei 2000, verzonden op 29 mei 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door de Stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 augustus 2000. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 19 oktober 2000 heeft de Stichting een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. S.M. Klein, ambtenaar ten departemente, en de Stichting, vertegenwoordigd door R.P.H. Andriolo, gemachtigde, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel V, eerste lid, van de - op 1 januari 1997 in werking getreden - Wet van 4 juli 1996 tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de lnterimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen inzake vereenvoudiging van het bekostigingsstelsel voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs (vereenvoudiging Londo), Stb. 403, zoals deze wet is gewijzigd bij de Wet van 19 december 1996, Stb. 649, (hierna: de Wet) wordt, indien de rijksvergoeding voor de kosten van de materiële instandhouding ten behoeve van de scholen van een bevoegd gezag waarop voor het jaar waarin deze wet in werking treedt, aanspraak zou bestaan, 3% of meer lager, onderscheidenlijk 3% of meer hoger is dan de rijksvergoeding waarop voor dat jaar aanspraak zou bestaan op grond van de Wet op het basisonderwijs, de lnterimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs alsmede de op die wetten gebaseerde algemene maatregelen van bestuur, zoals deze wetten en besluiten luidden voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, de rijksvergoeding a. voor het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 100% van het verschil, onderscheidenlijk verminderd met 100% van het verschil, b. voor het eerste jaar volgend op het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 66,6% van het verschil, onderscheidenlijk verminderd met 66,6% van het verschil, en c. voor het tweede jaar volgend op het jaar waarin deze wet in werking treedt, vermeerderd met 33,3% van het verschil, onderscheidenlijk verminderd met 33,3% van het verschil. Ingevolge artikel V, tweede lid, van de Wet wordt voor de toepassing van het eerste lid uitgegaan van: a. de gegevens omtrent de huisvesting naar de toestand op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin deze wet in werking treedt, b. de gegevens omtrent de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 51 van de Wet op het basisonderwijs en artikel 59 van de lnterimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen op de peildatum 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin deze wet in werking treedt, c. het aantal leerlingen op de peildatum 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin deze wet in werking treedt, en d. de programma's van eisen, vastgesteld ten behoeve van het jaar waarin deze wet in werking treedt. 2.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 28 december 1998 heeft appellant ten behoeve van de rechtsvoorganger van de Stichting op grond van artikel V, eerste lid, van de Wet de bedragen waarmee de rijksvergoeding voor de jaren 1997, 1998 en 1999 zal worden verminderd, definitief vastgesteld op f 49.876,86, f 33.217,99 onderscheidenlijk f 16.608,99. 2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2000, inzake nummer H01.99.0653 (J.O. 2000, 55 en Gst. 7126, 11) - vernietigd op de grond dat appellant naar zijn oordeel ten onrechte is voorbijgegaan aan het door de Stichting in bezwaar gevoerde betoog dat zij heeft verzuimd om een wijziging per 1 augustus 1996 in de huisvesting van de onder haar bestuur staande basisschool Den Doelhof tijdig te melden en dat appellant daarom bij de toepassing van artikel V, eerste lid, van de Wet niet is uitgegaan van de feitelijke huisvestingssituatie op de peildatum van 1 oktober 1996 in de zin van het tweede lid van artikel V. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak. 2.4. De rechtbank heeft miskend dat het voorliggende geval niet op één lijn kan worden gesteld met dat in de hiervóór genoemde uitspraak van 17 februari 2000. Deze uitspraak heeft immers betrekking op de ruimte om in bezwaar over te gaan tot herstel van vergissingen en onjuistheden in aanvragen. Aan het gehandhaafde besluit van appellant ligt echter geen aanvraag die vergissingen of onjuistheden bevat ten grondslag. Bovendien betreft het verzuim van de Stichting - dat daarin bestaat dat zij na een scholenfusie per 1 augustus 1996 in strijd met artikel 16 van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO (oud) heeft nagelaten om de wijziging in de huisvesting van de onderhavige basisschool tijdig bij de gemeente en, in het verlengde hiervan, appellant te melden - geen verzuim dat in aanmerking komt voor herstel in een bezwaarschriftenprocedure in het kader van de toepassing van artikel V van de Wet, daargelaten de vraag of voor herstel van een zodanig verzuim hoe dan ook ruimte is. 2.5. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet in zoverre worden vernietigd. 2.6. Aangezien het hoger beroep zich beperkt tot de in 2.3 geformuleerde vraag, zal de Afdeling doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen door het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond te verklaren. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 17 mei 2000, 99/1094 WET Kl; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. A. Kosto, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Schuurman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2001 -282. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,