Jurisprudentie
AB1214
Datum uitspraak2001-04-02
Datum gepubliceerd2001-04-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC9901052
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-04-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC9901052
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Typ. JP
Rolnr. C9901052/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
Derde Kamer, van 2 april 2001,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant na verwijzing,
procureur: mr. P.J.A. van der Laar,
t e g e n
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting Waarborgfonds Motorverkeer,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
geïntimeerde na verwijzing,
procureur: mr. J.H.M. Erkens,
op het bij exploot van dagvaarding d.d. 10 september 1997 bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter te Eindhoven tussen appellant [appellant] als gedaagde en geïntimeerde [geïntimeerde] als eiseres op 10 juli 1997 onder rolnummer 97/1320 gewezen vonnis.
1. De eerste aanleg bij de kantonrechter te Eindhoven.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van de kantonrechter te Eindhoven, aan partijen genoegzaam bekend.
2. Het geding in hoger beroep bij de rechtbank te
's-Hertogenbosch.
Voor het geding in hoger beroep verwijst het hof naar het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van
19 februari 1999, aan partijen genoegzaam bekend. Bij dit vonnis heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van de vordering, door [geïntimeerde] ingesteld, kennis te nemen en heeft de rechtbank de zaak in de stand, waarin zij zich ten tijde van deze uitspraak bevond, verwezen naar dit hof.
3. De voortzetting van het geding in hoger beroep na verwijzing.
Bij exploot van 18 november 1999 heeft [appellant] het Waarborgfond opgeroepen om verder te procederen. Partijen hebben vervolgens de processtukken overgelegd ter fine van arrest.
4. De beoordeling.
4.1 In hoger beroep na verwijzing kan van het volgende worden uitgegaan.
- Op 26 augustus 1995 heeft op het knooppunt Leenderheide te Eindhoven een aanrijding plaatsgevonden tussen de gekentekende motorrijtuigen -een blauwe Peugeot-, bestuurd door een onbekend gebleven bestuurder, en -een rode Mazda-, bestuurd door [bestuurder Mazda] en eigendom van [eigenaar Mazda].
- Deze aanrijding ontstond doordat de bestuurder van de Peugeot aanreed tegen de rechterachterzijde van de Mazda.
- Door deze aanrijding werd een schade aan de Mazda van [eigenaar Mazda] toegebracht van f.8.750,--, welke bedrag met bijtelling van reiskosten [f.60,50] en na aftrek van het eigen risico [f.300,--] resulteert in een vordering van f.8.510,50.
- De bestuurder van de Peugeot is na de aanrijding doorgereden zonder zijn identiteit of die van het door hem bestuurde motorrijtuig bekend te maken.
- De Peugeot was op 26 augustus 1995 niet verzekerd tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. De laatst bekende verzekeraar, Aegon, heeft het kenteken per 27 mei 1995 afgemeld.
- Op 26 augustus 1995 was [appellant] de bezitter van de Peugeot - [appellant] heeft deze in juni/juli 1995 gekocht-, terwijl het kenteken van de Peugeot nog op naam stond van [eigenaar Peugeot].
- [geïntimeerde] heeft [eigenaar Mazda] via Aegon Schadeverzekering NV in mei 1996 schadeloos gesteld.
- In dit geding heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellant] en [eigenaar Peugeot] elk, onder afstanddoening van het meerdere, te veroordelen tot betaling van een bedrag van f.4.255,25 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot op de dag van algehele voldoening en kosten volgens de wet. [geïntimeerde] sprak [appellant] daarbij aan als [eigenaar en] bezitter van het schadeveroorzakend motorrijtuig en [eigenaar Peugeot] als de kentekenhouder.
- In eerste aanleg heeft de kantonrechter overwogen dat, nu [geïntimeerde] haar vordering op [appellant] en [eigenaar Peugeot] [gedaagden] heeft beperkt tot f.4.255,25 -uit de dagvaarding blijkt volgens de kantonrechter ondubbelzinnig dat [geïntimeerde] jegens elk der gedaagden, die in beginsel hoofdelijk aansprakelijk zijn, afstand heeft gedaan van het meerdere-, er sprake is van subjectieve cumulatie van rechtsvorderingen. Omdat van iedere gedaagde niet meer dan f.5.000,-- wordt gevorderd, is de kantonrechter ingevolge het bepaalde in artikel 38 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie te dezen tot kennisneming bevoegd. De kantonrechter heeft vervolgens [appellant] [bij gebreke van genoegzaam gemotiveerde tegenspraak] en [eigenaar Peugeot] [bij gebreke van iedere tegenspraak] veroordeeld tot betaling van de bedragen zoals door [geïntimeerde] gevorderd.
- Alleen [appellant] is tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen.
- In haar vonnis van 18 februari 1999 heeft de rechtbank -voorzover hier van belang- overwogen dat de bevoegdheid van de kantonrechter beoordeeld dient te worden op grond van het bepaalde in artikel [oud] 38 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie. Ingevolge dit artikel is de kantonrechter bevoegd van vorderingen kennis te nemen die niet meer belopen dan f.5.000,-- en, ingeval de hoofdsom der vordering meer dan f.5.000,-- bedraagt, alleen als de rechtstitel niet wordt betwist. Nu dit laatste wel het geval is en [geïntimeerde] niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het meerdere van haar vordering -de rechtbank leest dit niet in de stellingen van [geïntimeerde]- had de kantonrechter zich naar het oordeel van de rechtbank onbevoegd dienen te verklaren. De rechtbank heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard tot kennisneming en de zaak verwezen naar dit hof.
4.2.1 Wanneer de rechtbank, zoals in het onderhavige geval, in appel van een vonnis van de kantonrechter van mening is dat de kantonrechter onbevoegd was de zaak in eerste aanleg te berechten en dat de rechtbank daartoe bevoegd zou zijn geweest, moet zij de kantonrechter alsnog onbevoegd verklaren [en niet zich zelf zoals de rechtbank in casu heeft gedaan] en de zaak in de stand waarin zij zich bevindt verwijzen naar de bevoegde rechter.
4.2.2 Anders dan de rechtbank acht het hof de kantonrechter te dezen wel bevoegd tot kennisneming van de door [geïntimeerde] ingestelde vordering. [geïntimeerde] heeft in de inleidende dagvaarding haar vordering op ieder van de gedaagden uitdrukkelijk beperkt tot f.4.255,25. In het petitum der dagvaarding heeft [geïntimeerde] weliswaar ten aanzien van ieder der gedaagden tevens "hoofdelijke veroordeling" gevorderd, doch, nog daargelaten dat deze "hoofdelijke veroordeling" slechts ziet op een bedrag van f.4.255,25, deze toevoeging berust, gezien de eerdere uitdrukkelijke beperking van haar vordering ten aanzien van ieder der gedaagden, kennelijk op een vergissing.
4.3 Het hof zal, met vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 19 februari 1999, de bevoegdheid van de kantonrechter uitspreken. Het hof zal de zaak aan zich houden om daarop in hoger beroep te beslissen [artikel 157a, lid 2 Rv].
4.4.1 In de kantongerechtsprocedure heeft [appellant] slechts eenmaal [mondeling] geantwoord op de door [geïntimeerde] tegen hem ingestelde vordering, waarbij hij naar voren heeft gebracht dat [eigenaar Peugeot] er niets aan kon doen dat het voertuig nog niet op zijn naam was geschreven en voorts dat er geen aanrijding was geweest zodat er ook geen schade is ontstaan.
4.4.2 Omdat [appellant] heeft nagelaten te reageren op de door [geïntimeerde] genomen conclusie van repliek, heeft de kantonrechter op goede gronden kunnen menen dat [appellant] zijn verweer tegen de vordering van [geïntimeerde] had laten varen en deze vordering kunnen toewijzen.
Indien de kantonrechter direct na het mondelinge antwoord van [appellant] vonnis zou hebben gewezen in plaats van de zaak naar de rol te verwijzen voor repliek, zoals de raadsman van [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd dat de kantonrechter zou hebben moeten doen, zou de kantonrechter daarmee hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in de eerste volzin van artikel 109 Rv dat de kantonrechter partijen, nadat er is geantwoord, de gelegenheid geeft om binnen een door hem te bepalen termijn een schriftelijke toelichting in te dienen.
4.5 Het hoger beroep dient evenwel mede tot herstel van in eerste aanleg gemaakte fouten en om die reden zal het hof het door [appellant] gevoerde verweer beoordelen.
4.6 Artikel 27 WAM kent aan het zuiver uit de wet aansprakelijke Waarborgfonds een algemeen regresrecht toe o.m. tegen degene die zijn verplichting tot verzekering met betrekking tot het motorrijtuig, waarmee de schade is veroorzaakt, niet is nagekomen. Deze verhaalsvordering van [geïntimeerde] ontstaat doordat [geïntimeerde] de schade aan de benadeelde vergoedt.
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 2 WAM zijn de bezitter van een motorrijtuig en degene aan wie het kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven, verplicht een verzekering te sluiten en in stand te houden welke aan de bij en krachtens de WAM gestelde bepalingen voldoet. Vaststaat dat [appellant] op 26 augustus 1995 bezitter was van een blauwe Peugeot met kenteken
YV-73-VT en dat daarvoor op die datum geen [enkele] verzekering was afgesloten. Voorts staat vast dat op 26 augustus 1995 op het knooppunt Leenderheide een aanrijding heeft plaatsgevonden waarbij een motorrijtuig was betrokken dat exact dezelfde kentekenen had als dat waarvan [appellant] op dat moment bezitter was - voormelde blauwe Peugeot met het kenteken en dat [geïntimeerde] de bestuurder van door deze Beugelt aangereden auto, [eigenaar Mazda], via Aegon Schadeverzekering NV in mei 1996 voor een bedrag van f.8.510,50 schadeloos heeft gesteld. De door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord als productie 1 overgelegde brief, gedateerd
6 mei 1996, aan Aegon betreffende de betaling van het bedrag van f.8.510,50 maakt dit alleszins aannemelijk.
Hiermee is -in beginsel- de verplichting voor [appellant] tot vergoeding van de schade aan [geïntimeerde] gegeven. Dit zou slechts anders zijn indien zou komen vast te staan dat de schade niet is veroorzaakt door de Peugeot waarvan [appellant] de bezitter is.
[appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat hij geen aanrijding heeft veroorzaakt en mitsdien niets te maken heeft met de daaruit voortvloeiende schade. Volgens [appellant] is er kennelijk sprake van een misverstand en rust op [geïntimeerde] te dezen de bewijslast dat de schade aan het motorrijtuig van [eigenaar Mazda] op 26 augustus 1996 door de Peugeot van [appellant] is veroorzaakt; subsidiair stelt [appellant] dat de betreffende schade niet door zijn motorrijtuig is veroorzaakt.
Het hof stelt voorop dat, anders dan [appellant] kennelijk meent, niet relevant is of [appellant] zelf als bestuurder van de Peugeot de schade heeft veroorzaakt, maar of de schade is veroorzaakt door het motorrijtuig waarvan hij op het moment van de schadeveroorzakende gebeurtenis bezitter was.
Uit de in het geding zijnde stukken -het hof wijst in dit verband op de verklaringen van de door de politie gehoorde getuigen [getuige 1] en [getuige 2], de CRWAM-informatie, de tenaamstelling van de auto met kenteken en de tegenover de politie afgelegde verklaringen van [eigenaar Peugeot] en haar echtgenoot- kan met voldoende zekerheid worden afgeleid dat de bij de aanrijding op het knooppunt Leenderheide op 26 augustus 1995,
betrokken auto een blauwe Peugeot met het kenteken betrof waarvan [appellant] de bezitter was. Zoals hiervoor reeds is overwogen is daarmee de schadeplichtigheid voor [appellant] gegeven [met de eventuele mogelijkheid van regres op de werkelijke dader]. Voor een bewijsopdracht aan [geïntimeerde] bestaat dan ook geen grond.
Het hof zal [appellant], hoewel hij op dit punt geen expliciet bewijsaanbod heeft gedaan, in de gelegenheid stellen te bewijzen dat de aanrijding -en daarmee de schade- niet door het motorrijtuig, waarvan hij op het moment van de schadeveroorzakende gebeurtenis bezitter was, is veroorzaakt.
4.7 Zoals hierboven onder 4.2 en 4.3 is overwogen zal het hof, met vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 19 februari 1999, de bevoegdheid van de kantonrechter uitspreken. De verdere beoordeling der grieven en iedere verdere beslissing worden aangehouden.
5. De beslissing.
Het hof:
Vernietigt het vonnis van de rechtbank te
's-Hertogenbosch van 19 februari 1999;
Verklaart de kantonrechter bevoegd tot kennisneming van de onderhavige vordering;
Laat [appellant] toe te bewijzen dat de door de aanrijding op het knooppunt Leenderheide op 26 augustus 1995 aan het motorrijtuig van [eigenaar Mazda], kenteken , toegebrachte schade niet veroorzaakt is door het motorrijtuig met kenteken , waarvan hij op dat moment bezitter was;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.H.C. Zwitser-Schouten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 17 april 2001 voor opgave van de verhinderdata van partijen en de getuige[n] op vrijdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de procureur van [appellant] bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [appellant] tenminste 7 dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit arrest is gewezen door mrs. Zwitser-Schouten, Brandenburg en H. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit Hof van 2 april 2001.