Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1210

Datum uitspraak2000-12-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/70280 VRONTO J
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / concrete aanwijzingen / controle ROA-regels. Niet is gepreciseerd op basis van welke ROA-regel de controle is uitgevoerd en evenmin is aangegeven welke ROA-regel mogelijk werd overtreden. De door verweerder genoemde factoren die tot staandehouding hebben geleid zijn niet op de in het proces-verbaal genoemde aanleiding tot de controle terug te voeren. Beroep gegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr: AWB 00/70280 VRONTO J inzake: A, geboren op [...] 1971, van Soedanese nationaliteit, verblijvende in het Bureau van Politie te Amersfoort, hierna te noemen: de vreemdeling, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Zitting: 23 november 2000. De vreemdeling is verschenen bij gemachtigde mr. M.J.W. Melchers, advocaat te Utrecht. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. B. Magnin. 1. Ontstaan en loop van het geding Op 14 november 2000 is de vreemdeling staande gehouden ingevolge artikel 19, eerste lid, Vw. Bij bevel tot bewaring van 14 november 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. Op diezelfde datum was reeds haar uitzetting gelast. Bij beroepschrift van 15 november 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 15 november 2000, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot het toekennen van schadevergoeding. 2. Overwegingen Verweerder heeft de bewaring van de vreemdeling op 24 november 2000 opgeheven. Ter beoordeling resteert mitsdien de vraag of de bewaring op enig moment daaraan voorafgaand onrechtmatig is geweest en zo ja, of de vreemdeling daaraan een recht op schadevergoeding kan ontlenen. In dit verband is in de eerste plaats door de vreemdeling naar voren gebracht dat haar staandehouding onrechtmatig is geweest in verband met het ontbreken van concrete aanwijzingen voor illegaal verblijf. Als gevolg daarvan dient -aldus de vreemdeling- ook de inbewaringstelling als onrechtmatig worden aangemerkt. Blijkens het proces-verbaal van ophouding d.d. 20 november 2000 heeft verbalisant zich op 14 november 2000 naar de woning aan de [...]weg 82b te B begeven ter controle op de naleving van de krachtens de Regeling opvang asielzoekers gestelde voorschriften. Op dat adres was woonachtig C, van Liberiaanse nationaliteit, in wiens woning reeds eerder een illegale vreemdeling was aangetroffen. Voorts was het adres eind oktober 2000 opgegeven door een vreemdeling die zich bij een uitzendbureau met een vals paspoort had gelegitimeerd. Op zijn aanbellen werd de verbalisant opengedaan door een hem onbekende vrouw, de vreemdeling. Toen hij -na zich als politieambtenaar gelegitimeerd te hebben- de vreemdeling vroeg naar de heer C merkte hij nagenoeg geen Nederlands sprak en verstond. Desgevraagd verklaarde de vreemdeling dat de heer C niet thuis was en dat zij aldaar logeerde. Op gond van bovengenoemde feiten heeft de verbalisant de vreemdeling staande gehouden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder niet kunnen preciseren op basis van welke ROA-regel de controle is uitgevoerd en evenmin kunnen aangeven welke ROA-regel mogelijk werd overtreden. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de controle is uitgevoerd in het kader van de algemene politietaken. De concrete aanzijzingen voor illegaal verblijf moeten -aldus verweerder- gezien worden in de combinatie van factoren, te weten de omstandigheid dat eerder bij de bewoner een illegaal was aangetroffen en het door de houder van het valse paspoort opgegeven adres. De rechtbank onderschrijft deze interpretatie niet. Daartoe is in de eerste plaats redengevend dat de door verweerder genoemde factoren niet op de in het proces-verbaal genoemde aanleiding tot de controle is terug te voeren. Weliswaar kan het door de opave van het adres mogelijk een concrete aanwezig voor illegaal verblijf opleveren, maar dat is in het onderhavige geval onvoldoende, nu een verband met eerdergenoemde ROA-regels ontbreekt en verweerders gemachtigde expliciet heeft aangegeven dat niet uitsluitend een controle van de op het adres woonachtige personen was beoogd. Voorts moge aanstonds duidelijk zijn geweest dat de vreemdeling niet de hoofdbewoner van de woning was, naar wie verbalisant gevraagd had. Aan de omstandigheid dat reeds eerder in illegale vreemdeling in de woning van de heer C was aangetroffen kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, daar dit een eenmalige gebeurtenis uit april 1997 betrof en gesteld nog gebleken is dat door C of anderen stelselmatig op dat adres illegale vreemdelingen werden ondergebracht. Op grond van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 22 maart 1999, JV 1999/146) is voorts het enkele feit dat iemand de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is onvoldoende aanwijzing voor illegaal verblijf. Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de staandehouding van de vreemdeling in verband met het ontbreken van voldoende concrete aanwijzingen voor illegaal verblijf niet gerechtvaardigd was, zodat de ook daarop volgende bewaring een toereikende grondslag ontbeert. Gelet op het voorgaande wordt de toegepaste vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 14 november 2000 als onrechtmatig aangemerkt. Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank termen aanwezig om aan de vreemdeling vanaf die datum een schadevergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid op grond waarvan de te betalen schadevergoeding in hoogte dient te worden beperkt zijn gesteld noch gebleken. Gelet op het in een politiecel geldende regime wordt aan de vreemdeling dan ook een schadevergoeding toegekend van ƒ 2.000,00, zijnde ƒ 200,00 per dag over 10 dagen. In dit geval ziet de rechtbank tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 1420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding toe; kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van  ƒ 2.000,-- (zegge: tweeduizend gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen; Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2000, in tegenwoordigheid van E.H. Mazel als griffier. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van ƒ 2.000 (zegge: tweeduizend gulden). Aldus gedaan op 29 december 2000 door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken. afschrift verzonden op: 2 januari 2001 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem. Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.