
Jurisprudentie
AB1198
Datum uitspraak2001-04-03
Datum gepubliceerd2001-04-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0000397/He
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-04-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0000397/He
Statusgepubliceerd
Uitspraak
typ. VS/MSa
rolnr. C0000397/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 3 april 2001,
gewezen in de zaak van:
De vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging T.M. Adbul Gaffoor & Co,
gevestigd te Periamet (India),
appellante,
procureur: mr. J.E. Benner,
tegen:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Helioform Quality Shoes B.V.,
gevestigd te Drunen, gemeente Heusden,
geïntimeerde,
procureur: mr. G.D. Noordijk,
op het bij dagvaarding van 30 maart 2000 ingeleide hoger beroep van het op 4 februari 2000 door de rechtbank te 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 33549/ HA ZA 99-44 uitgesproken vonnis tussen geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiseres in de hoofdzaak/ verweerster in het (bevoegdheids) incident en appellante - [appellante] - als gedaagde in de hoofdzaak/ eiseres in het incident.
---------------------------------------------------------
1. De eerste aanleg
Hiervoor wordt verwezen naar het vonnis waarvan beroep.
2. Het geding in hoger beroep
[appellante] is van dit vonnis, houdende de afwijzing door de rechtbank van het beroep van [appellante] op onbevoegdheid van de rechtbank, tijdig in hoger beroep gekomen.
Zij heeft bij memorie van grieven voormelde beslissing bestreden en geconcludeerd tot vernietiging van het door de rechtbank gewezen vonnis en toewijzing alsnog van haar incidentele vordering tot onbevoegdverklaring. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord, onder overlegging van een productie, geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.
Vervolgens hebben partijen de procesdossiers overgelegd voor uitspraak.
3. De gronden van het hoger beroep
[appellante] bestrijdt op een aantal in de memorie van grieven uiteengezette gronden de beslissing van de rechtbank in het bevoegdheidsincident.
4. De beoordeling
4.1. Het hof stelt voorop dat het bepaalde in art. 157b lid 1 Rv aan de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep niet in de weg staat aangezien voormelde bepaling niet ziet op een beslissing als in dit hoger beroep bestreden waarin het gaat om de vraag of aan de Nederlandse rechter al dan niet rechtsmacht toekomt (zie HR 25 november 1977, NJ 1978 no.186).
4.2.1. In het bevoegdheidsincident gaat het om de vraag of de Nederlandse rechter, de rechtbank te 's-Hertogenbosch, al dan niet bevoegd is kennis te nemen van een vordering van [geïntimeerde] jegens [appellante] op grond van een door [geïntimeerde] gestelde wanprestatie van [appellante] bij de uitvoering van een overeenkomst tot levering door [appellante] in India van een partij leder.
4.2.2. [geïntimeerde] heeft zich voor die bevoegdheid in eerste aanleg primair op een tussen partijen overeengekomen forumkeuze beroepen en voorts op het bepaalde in art. 767 Rv. [appellante] heeft de gestelde forumkeuze gemotiveerd betwist en aangevoerd dat de Nederlandse rechter evenmin rechtsmacht kan ontlenen aan het bepaalde in art. 126 lid 3 Rv (distributie bepaalt attributie) omdat de Nederlandse rechter bij gebreke van voldoende aanknopingspunten van de vordering van [geïntimeerde] met de Nederlandse rechtssfeer als forum nonconveniens terzijde dient te worden gesteld.
4.3. In hoger beroep heeft [appellante] verder betoogd dat het beroep van [geïntimeerde] op art. 767 Rv als bevoegdheidscheppend niet opgaat, omdat het derdenbeslag waarop [geïntimeerde] zich beroept geen doel heeft getroffen. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord erkend dat de derde-beslagene heeft verklaard geen gelden voor [appellante] onder zich te hebben.
4.4.1. De rechtbank heeft in r.o. 2.2 van haar vonnis het primaire standpunt van [geïntimeerde] - inzake een tussen partijen overeengekomen zijn van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] en daarmee van de in die voorwaarden opgenomen forumkeuze - gegrond bevonden. De rechtbank heeft daartoe van belang geacht dat [geïntimeerde] bij fax d.d. 25 juni 1998 aan [appellante] heeft meegedeeld dat zij alleen kocht onder toepasselijkheid van haar eigen inkoop- en leveringsvoorwaarden en dat [appellante] tegen de toepasselijkverklaring van die voorwaarden niet heeft geprotesteerd. Nu door de rechtbank niet is aangegeven dat dit anders zou zijn, moet worden aangenomen dat de rechtbank bij haar oordeel van Nederlands recht is uitgegaan.
4.4.2. Bij memorie van grieven bestrijdt [appellante] terecht dat uitgangspunt. Nu het gaat om een overeenkomst in een internationale verhouding dient de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen en wat daarbij tussen partijen is overeengekomen te worden beantwoord aan de hand van het voor een dergelijke overeenkomst toepasselijke recht. Voor een overeenkomst als de onderhavige is dat in beginsel, behoudens een keuze van partijen voor enig ander recht, het recht van het land van de partij door wie de meest karakteristieke prestatie dient te worden geleverd, in casu het recht van India.
4.5.1. De vraag of naar Indiaas recht algemene voorwaarden al dan niet op een koopovereenkomst van toepassing kunnen worden op de door de rechtbank daartoe genoegzaam geachte wijze en de vraag of dientengevolge een forumkeuze is overeengekomen die voldoet aan de in art. 17 EEX lid 1 gestelde vereisten kunnen evenwel vooralsnog buiten beschouwing blijven, aangezien reeds op grond van het bepaalde in art. 126 lid 3 Rv de rechtbank te 's-Hertogenbosch als het forum actoris rechtsmacht toekomt.
4.5.2. Het hof verwerpt het verweer van [appellante] dat voormeld forum als forum non conveniens zou moeten worden beschouwd en de Nederlandse rechter, in casu de rechtbank te 's-Hertogenbosch, om die reden geen rechtsmacht zou behoren toe te komen. In het thans hier te lande geldende internationaal bevoegdheidsrecht is voor een dagvaardingsprocedure als de onderhavige een forum non conveniens-restrictie niet voorzien. Voor het niet aannemen van bevoegdheid op grond van een onvoldoende aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer indien aan het recht wel een dergelijke bevoegdheid kan worden ontleend is naar het oordeel van het hof in een dergelijk geval in beginsel geen plaats. Bijzondere omstandigheden die in dit
geval een ander oordeel zouden rechtvaardigen, acht het hof niet aanwezig. De vergelijking die [appellante] maakt tussen de onderhavige zaak met die waarin is beslist door het hof Amsterdam (NJ 1997 nr. 739) gaat niet op. In die zaak ging het in de eerste plaats, anders dan in de onderhavige zaak, om een kort geding. Voorts was in die zaak tussen partijen juist arbitrage in een ander land overeengekomen, terwijl bovendien het object waarop het geschil betrekking had zich in een ander land dan Nederland bevond.
4.6.1. Het hiervoor overwogene betekent dat de door [appellante] tegen het vonnis van de rechtbank aangevoerde bezwaren geen doel kunnen treffen. Dat vonnis dient, onder aanvulling en verbetering van gronden, te worden bekrachtigd. Aan het aanbod van [geïntimeerde] tot bewijs - in het bijzonder van de verzending van het faxbericht van 25 juni 1998 - kan als (in dit stadium) niet terzake dienende voorbij worden gegaan. De zaak zal ter verdere behandeling van de hoofdzaak worden verwezen naar de rechtbank.
4.6.2. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden verwezen.
5. De beslissing
Het hof:
Bekrachtigt, onder aanvulling en verbetering van gronden, het vonnis van de rechtbank van 4 februari 2000 in het bevoegdheidsincident.
Verwijst de zaak ter verdere afdoening van de hoofdzaak naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
Veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op f 475,= aan verschotten en op f 1.700,= aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-Van Dijk, Van Schaik-Veltman en Meulenbroek, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 3 april 2001.