
Jurisprudentie
AB1195
Datum uitspraak2001-03-13
Datum gepubliceerd2001-04-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC9900069
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-04-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC9900069
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Typ. MB
Rolnummer C9900069/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 13 maart 2001,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsonderneming Piet Rentmeesters B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Yerseke, gemeente Reimerswaal,
appellante,
procureur: mr. J.F.M. Heuvelmans,
t e g e n:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Reijers Computers B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Eindhoven,
geïntimeerde,
procureur: mr. P.J.A. van de Laar,
op het bij dagvaarding van 11 november 1998 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen appellante, [appellante], als gedaagde en geïntimeerde, [geïntimeerde], als eiseres onder rolnummer 10104/HA ZA 95-2652 gewezen vonnis van 14 augustus 1998.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 1 maart 1996, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van het vonnis van 14 augustus 1998 is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
De grieven richten zich tegen de opeenvolgende rechtsoverwegingen op bladzijde 5 van het bestreden vonnis.
4. De beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende. Tussen partijen is in het najaar van 1994 overlegd over een automatiseringsvoorstel van [geïntimeerde] voor [appellante]. Dit heeft geleid tot een offerte van [geïntimeerde] van 3 november 1994 die door [appellante] niet is aanvaard. Na verdere besprekingen heeft [geïntimeerde] een nieuwe offerte ten bedrage van f 132.755,= uitgebracht die op 23 februari 1995 tussen partijen is besproken. Door [geïntimeerde] is vervolgens een opdrachtbevestiging met een totaal investeringsbedrag van f 152.573,25 en een netto investeringsbedrag van f 140.000,= aan [appellante] gezonden; deze is door [appellante] niet voor akkoord getekend en geretourneerd. Bij fax van 6 maart 1995 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] enkele aanvullende vragen van technische aard gesteld. Bij fax van 16 maart 1995 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] laten weten van de offerte af te zien. Vervolgens heeft op 20 maart 1995 een bespreking plaatsgevonden; [geïntimeerde] heeft naar aanleiding hiervan nadere informatie verstrekt bij brief van 21 maart 1995. Bij fax van 31 maart 1995 heeft [appellante] opnieuw laten weten van de offerte af te zien. Bij factuur van 4 april 1995 heeft [geïntimeerde] op grond van haar algemene voorwaarden aan [appellante] 25% annuleringskosten ten bedrage van f 41.125,= (incl. BTW) in rekening gebracht. [appellante] heeft geweigerd dit bedrag te voldoen.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] betaling van dit bedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente, gevorderd. Zoals bepaald bij tussenvonnis van 1 maart 1996 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft de rechtbank op verzoek van partijen [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen 'dat zij [[geïntimeerde]] op 23 februari 1995 met gedaagde [[appellante]] is overeengekomen zoals neergelegd in de orderbevestiging d.d. 23 februari 1995 en de aanvullende opdrachtbevestiging d.d. 20 maart 1995'.
Het hof merkt op dat de rechtbank zich er niet over heeft uitgelaten of zij van oordeel is dat op [geïntimeerde] op dit punt de bewijslast rustte. Het hof acht dat wel het geval aangezien [geïntimeerde] zich bij haar vordering baseert op het totstandkomen van een overeenkomst op 23 februari 1995 en het bij de gemotiveerde betwisting van deze stelling door [appellante] aan [geïntimeerde] is bewijs te leveren.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerde] in dit bewijs is geslaagd, het verdere verweer van [appellante] verworpen, de hoofdvordering van [geïntimeerde] toegewezen en haar nevenvordering inzake buitengerechtelijke kosten afgewezen.
4.2 Uit de afgelegde getuigenverklaringen blijkt dat sommige van de overgelegde producties de datum van de uitdraai dragen en niet die van het opstellen of verzenden ervan. Dit kan leiden tot onduidelijkheden over de gang van zaken. Het hof acht het dan ook raadzaam de datering van de opeenvolgende stukken en besprekingen, voorzover relevant, vast te stellen:
1) 03.11.1994: toezenden automatiseringsvoorstel FVG/L2 door [geïntimeerde] aan [appellante] (prod. 1 c.n.e.).
2) 14.11.1994: bespreking van dit voorstel (datum blijkt uit aanhef stuk (3).
3) tussen 14 en 21.11.1994: orderbevestiging FVG/L3 van
[geïntimeerde] aan [appellante] (datering blijkt uit daarin opgenomen tijdpad; uitdraai heeft datum bespreking op 23.02.1995 (prod. 3 c.n.e.).
4) 21.11.1994: mededeling [appellante] aan [geïntimeerde] dat (stuk 3) niet als orderbevestiging geldt (prod. 2 c.n.e.).
5) 23.02.1995: bespreking stuk (3).
6) 24.02.1995: aangepaste orderbevestiging FVG/L3 van [geïntimeerde] aan [appellante] (datering blijkt uit brief [geïntimeerde] 04.04.1995, prod. 2 c.v.a.).
[appellante] stelt in haar toelichting op grief IV dat de orderbevestiging naar aanleiding van de bespreking op 23.02. 1995 eerst op 20.03.1995, de datum die op het overgelegde exemplaar staat, is verzonden; het hof merkt op dat voor deze opvatting geen bevestiging is te vinden in de overige correspondentie of in de afgelegde getuigenverklaringen.
7) 06.03.1995: vragen [appellante] aan [geïntimeerde] (bij proces-verbaal 07.01.1997).
8) 16.03.1995: fax met afwijzing [appellante] (bij proces-verbaal 07.01.1997).
9) 20.03.1995: bespreking waarvoor stuk (6) met datum bespreking werd uitgedraaid.
10) 21.03.1995: nadere informatie over ISDN naar aanleiding bespreking (9) (prod. 5 c.n.e.).
11) 31.03.1995: fax met afwijzing [appellante] (bij proces-verbaal 07.01.1997)
Bespreking (5) heeft plaatsgevonden tussen de heren [getuige 1] en [getuige 2] van [appellante] en [getuige 3] en
[getuige 4] van [geïntimeerde]. De basis voor deze bespreking was stuk (3), het resultaat ervan was stuk (6), beide aangeduid als FVG/L3. In de bespreking is overeenstemming bereikt over een totaalbedrag van f 140.000,= zoals vermeld in stuk (6). De aanpassingen in stuk (6) ten opzichte van stuk (3) stemmen overeen met hetgeen in bespreking (5) is afgesproken. Met betrekking tot de verbinding tussen de twee vestigingsplaatsen van [appellante] zijn in stuk (1) twee opties vermeld (blz. 13 en 14), waarvan één optie in stuk (3) resteert; deze komt ongewijzigd in stuk (6) voor (blz. 6). De mogelijkheid van een ISDN-aansluiting is eerst na bespreking (5) aan de orde gekomen en als open vraag als punt 7 in stuk (7) vermeld. Dit stuk gaat blijkens de aanhef ervan over vragen die in bespreking (5) niet aan de orde zijn geweest.
4.3 Wanneer tegen de achtergrond van deze reconstructie de getuigenverklaringen worden bezien, kan worden vastgesteld dat de verklaring van getuige [getuige 4] aansluit bij de bewijsopdracht, inhoudend dat in bespreking (5) overeenstemming is bereikt conform stukken (3) en (6). Hetzelfde geldt voor de verklaring van partijgetuige [getuige 3].
In de contra-enquête is door getuige [getuige 1] verklaard dat in bespreking (5) overeenstemming is bereikt over de prijs van f 140.000,= en door getuige [getuige 2] is verklaard dat de prijs van de totale opdracht vaststond. Op dit punt bieden deze verklaringen steun voor het door [geïntimeerde] te leveren bewijs.
4.4 Volgens deze getuigen was er evenwel nog geen volledige overeenstemming omdat over de wijze waarop de verbinding tussen de twee vestigingen van [appellante] zou worden uitgevoerd nog geen overeenstemming bestond. Dit laatste acht het hof, met de rechtbank, onaannemelijk en wel om de volgende redenen.
Uit welke onderdelen de totale opdracht zou bestaan is tussen partijen niet in discussie. Dat er een verbinding tussen beide vestigingen diende te komen en dat dit onderdeel van de opdracht vormde, stond al vanaf het begin vast en al in een vroeg stadium is uitgegaan van een bepaalde optie. Het ligt voor de hand dat verschil in uitvoering leidt tot een verschil in prijs, zoals ook te zien is bij de twee aanvankelijke opties in stuk (1). Het is niet goed denkbaar dat, indien de uitvoering van de verbinding na bespreking (5) nog open stond, beide partijen zonder enig voorbehoud met een bepaald bedrag akkoord zouden zijn gegaan. Enige andere uitvoering zou immers zowel goedkoper als duurder kunnen uitvallen, zodat in ieder geval van één van beide partijen een voorbehoud te verwachten was geweest. Daarnaast is de verklaring van getuige [getuige 1] dat de 'wijze van automatisering van de verbinding nog uitgezocht moest worden' weinig aannemelijk nu deze in het besproken stuk al uitgewerkt stond aangegeven; door de getuige wordt ook niet aangegeven wat er nog aan uitgezocht moest worden. Voor zover hij doelt op de mogelijkheid van een ISDN-aansluiting, kan hieraan geen betekenis worden toegekend, aangezien dat punt eerst na de bespreking aan de orde is gekomen.
Het hof neemt verder in aanmerking dat op stuk (6) aanvankelijk geen bezwaar van [appellante] tegen inhoud of karakter is gevolgd maar alleen stuk (7), een fax met vragen, terwijl indien nog geen algehele overeenstemming was bereikt een onmiddellijke afwijzende reactie voor de hand gelegen zou hebben.
4.5 Het hof komt tot de slotsom dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] onvoldoende tegenwicht bieden tegen die van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4]. Daarnaast is in de verklaring van getuige [getuige 5] nog een ondersteuning van de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 3] te vinden, nu hij verklaart in februari 1995 van hen gehoord te hebben dat de opdracht rond was. Een en ander leidt ertoe dat het hof [geïntimeerde] geslaagd acht in het haar opgedragen bewijs. De grieven I tot en met IV die hierop betrekking hebben, worden derhalve verworpen.
4.6 Dat geldt ook voor grief V die betrekking heeft op het verweer van [appellante] dat de schriftelijke aanvaarding als bedoeld in artikel 2.1 van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] ontbreekt. Deze bepaling ziet evenwel op een offerte en niet op een opdrachtbevestiging, terwijl in dit geval sprake is van een schriftelijke bevestiging van een mondeling bereikte overeenstemming. De bepaling is dus niet van toepassing en het beroep erop van [appellante] gaat niet op.
4.7 Aan grief VI ligt blijkens de toelichting erop ten grondslag de opvatting van [appellante] dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. Gezien bovenstaande overwegingen is dit standpunt niet juist, zodat de grief faalt.
4.8 Naast de overige grieven mist grief VII zelfstandige betekenis, zodat ook deze grief wordt verworpen.
4.9 Nu alle grieven zijn verworpen, dient het bestreden vonnis bekrachtigd te worden met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 14 augustus 1998 (rolnummer 1014/HA ZA 95-2652) waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op f 1.160,= aan verschotten en op f 2.200,= aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-Van Dijk, Meulenbroek en Begheyn en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2001.