Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1147

Datum uitspraak2001-04-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers00/879 CSV
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN Sector Bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 00/879 CSV Inzake het geding tussen Jachtcentrum De Boarnstream BV, gevestigd te Jirnsum, eiseres, gemachtigde: J. Kramer AA, werkzaam bij Kramer belastingadviseur te Leeuwarden, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder. Procesverloop Bij brief van 28 juni 2000 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 4 april 2001. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Verweerder is -zoals tevoren schriftelijk bericht- niet verschenen. Motivering Bij brieven van 21 januari 2000 heeft eiseres bezwaar aangetekend tegen besluiten van verweerder van 13 december 1999 en 21 december 1999, waarbij verweerder haar over de jaren 1996 tot en met 1998 premiecorrectienota's en boetenota's heeft toegezonden. In deze brieven heeft eiseres verweerder bericht dat de gronden van het bezwaar separaat aan verweerder zullen worden toegezonden. Eiseres heeft daartoe uitstel verzocht tot 14 maart 2000, aangezien zij eerst op 14 januari 2000 antwoord ontving op een schriftelijke reactie van 26 november 1999 ter zake van het rapport waarop de premie- en boetenota's zijn gebaseerd. Bij brief van 23 februari 2000 heeft verweerder eiseres verzocht om binnen vier weken vanaf dagtekening van deze brief de gronden van het bezwaar in te dienen. Als eiseres deze termijn ongebruikt laat verstrijken, wordt het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft voorts aangegeven dat op schriftelijk verzoek de termijn maximaal één keer kan worden verlengd met nog eens vier weken. Bij faxbericht van 20 maart 2000 heeft eiseres verweerder verzocht de termijn voor het indienen van gronden nogmaals te verlengen met vier weken. Bij brief van 20 maart 2000 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om de gronden van het bezwaar vóór 19 april 2000 in te dienen. Hierbij is er nadrukkelijk op gewezen dat als eiseres in gebreke blijft, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard zal worden. Bij faxbericht van 18 april 2000 heeft eiseres wederom verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar. Bij faxbericht van 19 april 2000 heeft eiseres verweerder medegedeeld, dat de reden van voornoemd verzoek is gelegen in het feit dat eiseres de schriftelijke verklaringen van personen genoemd in het rapport nog niet had ontvangen. Voorts heeft eiseres aangevoerd nog in overleg te zijn met de looninspecteur, in verband met de door deze looninspecteur aangebrachte correcties. Bij brief van 25 april 2000 heeft verweerder eiseres medegedeeld, dat er op grond van het voorgaande geen sprake is van een overmachtsituatie waardoor eiseres absoluut niet in de gelegenheid is geweest om het verzuim te herstellen, welke een nader uitstel rechtvaardigt. Verweerder heeft dan ook het verzoek tot nader uitstel afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is overwogen dat de omstandigheden die eiseres in het faxbericht van 19 april 2000 heeft aangevoerd, niet kunnen leiden tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres niet in verzuim is geweest. Voorts is overwogen dat de termijnoverschrijding voor rekening en risico van eiseres moet komen, aangezien eiseres, toen niet tijdig om voormelde reden gereageerd kon worden, zodanige maatregelen had kunnen nemen dat de belangenbehartiging met betrekking tot het tijdig indienen van de gronden gewaarborgd was geweest. Ten slotte is overwogen dat ingevolge art. 7:3 Awb van het horen van eiseres is afgezien, nu het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Namens eiseres is in beroep aangevoerd dat zij eerst op 14 april 2000 overleg met de betrokken looninspecteur heeft gehad. Deze zou hebben bevestigd dat er aanleiding zou kunnen bestaan om de bestreden nota's deels te verlagen. Daarvoor waren echter verklaringen van derden noodzakelijk, hetgeen enige tijd zou vergen. Voorts is aangevoerd dat verweerder op 18 april 2000 het telefonisch toegezegde nadere uitstel zou bevestigen. In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In art 6:5 lid 1 aanhef en onder d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is (voor zover hier van belang) bepaald dat het bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of beroep bevat. In art. 6:6 Awb is voorts bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. In art. 5 lid 1 van het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998 (Besluit d.d. 14 januari 1998, gepubliceerd in Stcrt. 1998/16) (hierna: het Reglement) is bepaald dat de indiener van het bezwaarschrift in de gelegenheid wordt gesteld om alsnog de gronden van het bezwaar in te dienen binnen vier weken na dagtekening van de mededeling dienaangaande. Deze termijn kan blijkens lid 2 van dit artikel op verzoek van de indiener éénmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd. Het bezwaar kan, zo bepaalt lid 3 van art. 5, niet-ontvankelijk worden verklaard, indien de gronden van het bezwaar niet zijn ingediend binnen de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen. De rechtbank acht de wijze waarop verweerder met het Reglement uitvoering geeft aan het bepaalde in art. 6:6 van de Awb in beginsel niet in strijd met de redelijkheid. Dat geldt eveneens voor het feit dat verweerder, omdat voor hem op grond van de Awb ook termijnen gelden waarbinnen hij op een bezwaarschrift moet beslissen, in beginsel de bepalingen van het Reglement strikt wenst toe te passen. Het komt de rechtbank in beginsel niet onredelijk voor dat verweerder in dat verband alleen een derde uitstel verleent als er sprake is van een overmachtsituatie aan de zijde van de bezwaarmaker. Ter zitting heeft Kramer uitvoerig gemotiveerd waarom er naar zijn mening wel sprake was van een overmachtsituatie waardoor hij de gronden van het bezwaar nog niet kon indienen. Eerst moest er overleg plaatsvinden met eiseres. Voorts vond nog overleg plaats met verweerders looninspecteur, die eveneens moeilijk bereikbaar was. Ten slotte waren er ter onderbouwing van het bezwaarschrift nog verklaringen nodig van betrokken personen, die moeilijk te bereiken waren. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er in het geval van eiseres niet zodanige feiten en omstandigheden aan te wijzen waren dat er sprake was van een overmachtsituatie. De eerste poging van Kramer om contact op te nemen met de looninspecteur van verweerder is pas op 15 maart 2000 gedaan. Dit terwijl het bezwaarschrift al dateerde van 21 januari 2000. Dat er eerst nog overleg nodig was tussen eiseres en Kramer rechtvaardigt dit lange tijdsverloop niet. Het risico dat het overleg met de looninspecteur vervolgens eerst op 14 april 2000 kon plaatsvinden, dient voor rekening van eiseres te komen. Voorts komt het de rechtbank niet aannemelijk voor dat eiseres absoluut buiten staat was ook maar enige grond voor haar bezwaar aan te dragen; het moet toch mogelijk zijn geweest om tijdig -althans globaal- te motiveren waarom zij het niet eens was met de correctie- en boetenota's, zodat de bezwaarschriftprocedure in elk geval verder in gang kon worden gezet. Eiseres had in de loop van de procedure, binnen de daartoe bestaande mogelijkheden, nog nadere gegevens bij verweerder in kunnen dienen, naar gelang deze beschikbaar kwamen. De rechtbank acht het voorts niet aannemelijk dat mevrouw Jie, die de uitstelbrieven van 23 februari 2000 en 20 maart 2000 heeft opgesteld en geacht moet worden bekend te zijn met art. 5 van het Reglement, Kramer in het telefoongesprek van 18 april 2000 ongeclausuleerd zou hebben toegezegd dat het gevraagde uitstel wel zou worden gegeven; wel aannemelijk acht de rechtbank het evenwel, dat eiseres is verzocht om haar verzoek om nader uitstel te motiveren; de rechtbank acht het voor de hand liggen dat verweerder eerst de gronden van zo'n verzoek wil beoordelen, alvorens te besluiten tot het al dan niet honoreren van het verzoek, omdat er sprake is van een overmachtsituatie. Alles overwegende oordeelt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat er geen sprake was van een overmachtsituatie aan de zijde van eiseres. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 17 april 2001, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Bouma als griffier. w.g. G.J. Bouma w.g. P.G. Wijtsma Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Centrale Raad van Beroep Postbus 16002 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. Afschrift verzonden op: 17 april 2001