Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1140

Datum uitspraak2000-12-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/10731
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoorplicht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Bezwaar is ongegrond verklaard. Eiseres is niet gehoord. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Aangezien het bezwaar op juiste gronden klaagt tegen het feit dat niet tijdig was beslist, kan het bezwaar niet als kennelijk ongegrond worden aangemerkt. De uitzonderingen op de hoorplicht als genoemd in artikel 7:3 Awb doen zich hier niet voor. Bovendien blijkt dat aan eiseres uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 22, eerste lid, Vw. Dit betekent dat de uitzondering op de hoorplicht op grond van artikel 32, tweede lid, Vw zich hier evenmin voordoet. Schending hoorplicht. Beroep gegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage Zitting houdende te Arnhem Vreemdelingenkamer Registratienummer: AWB 99/10731 Datum uitspraak: 19 december 2000 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in de zaak van A, geboren op [...] 1973, van Sudanese nationaliteit, eiseres, gemachtigde mr. P. Bouman, tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), verweerder, gemachtigde mr. J.J. van der Gouw. Het procesverloop Op 23 februari 1998 heeft eiseres aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Eiseres heeft op 24 augustus 1998 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Bij beschikking van 26 november 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 17 december 1999 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 8 november 2000. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De beoordeling 1. De rechtbank overweegt als volgt. In de onderhavige zaak staat vast dat door verweerder op de aanvraag van eiseres in primo niet tijdig is beslist. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepasselijkheid van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Blijkens de gedingstukken is op 24 augustus 1998 namens eiseres bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarbij heeft eiseres niet verklaard dat zij geen gebruik wenst te maken van het recht te worden gehoord. Verweerder heeft bij besluit van 26 november 1999 dat bezwaar ongegrond verklaard. 2. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres voorafgaand aan het bestreden besluit niet heeft gehoord. 3. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is het bestuursorgaan gehouden de indiener van een bezwaarschrift te horen alvorens een beslissing te nemen. Ingevolge artikel 7:3 van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien: a. het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is, b. het bezwaar kennelijk ongegrond is, c. de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken vanhet recht te worden gehoord, of d. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad. 4. Daarnaast is in artikel 32, tweede lid, van de Vw bepaald dat indien verweerder heeft bepaald dat uitzetting op grond van artikel 32, eerste lid, van de Vw niet achterwege blijft, artikel 7:2 van de Awb niet van toepassing is. 5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk ongegrond heeft verklaard. Aangezien immers het bezwaar op juiste gronden klaagt tegen het feit dat niet tijdig was beslist, kan het bezwaar in dit opzicht niet als kennelijk ongegrond worden aangemerkt. 6. De rechtbank is tevens van oordeel dat, nu niet volledig is tegemoet gekomen aan het bewaar en eiseres ook niet heeft verklaard dat zij niet gehoord wenst te worden, de uitzonderingen op de hoorplicht als genoemd in artikel 7:3 van de Awb zich niet voordoen. 7. Uit de gedingstukken blijkt dat aan eiseres op grond van artikel 22, eerste lid, van de Vw uitstel van vertrek is verleend gedurende de behandeling van het beroep. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de uitzondering op de hoorplicht op grond van het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van de Vw zich hier evenmin voordoet. 8. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Het bestreden besluit komt mitsdien wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 9. Tevens is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op f 1420,- als kosten van verleende rechtsbijstand. Ingevolge 8:74, eerste lid, van de Awb, dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank. De Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad f 50,-; veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1420,-, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2000 in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. Hermans als griffier. de griffier de rechter Tegen deze uitspraak staat ingevolge artikel 33e van de Vreemdelingenwet geen hoger beroep open. Afschrift verzonden: