Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1134

Datum uitspraak2001-04-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06.080316
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 06.080316-00 Uitspraak d.d.: 18 april 2001 Tegenspraak - oip VERKORT VONNIS Gezien de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Straf-recht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen: Verdachte A geboren op 30 juni 1981 wonende te D, thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te D, welke vordering aan de veroordeelde in persoon is betekend op 2 april 2001. Gelet op het onderzoek op de terechtzittingen van 4 april 2001 - blijkens daarvan opgemaakt proces-ver-baal - alwaar ge-hoord zijn de officier van justitie, de veroor-deelde en diens raadsman. Gezien het op 18 april 2001 tegen veroordeelde gewezen vonnis, waarbij deze is veroordeeld terzake van medeplegen van afpersing en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Gezien de voordeelsrapportage de dato 19 februari 2001 opgemaakt door Schouwstra, inspecteur van politie District Noord- West Veluwe, inhoudende de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Motivering De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde uit de door hem begane, hiervoor vermelde, strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen ontleend aan de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting tot de navolgende schatting van de hoogte van dat voordeel. De rechtbank hanteert als basis bij de schatting van de hoogte van dat voordeel het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel. Zij schat evenwel het door verdachte A voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van f 1.100,=, zulks gelet op de eigen schatting van verdachte A enerzijds en op het ontbreken van enige administratieve onderbouwing voor het door benadeelde gestelde hogere kastekort anderzijds. Gelet op de artikelen 24, 24d en 36e van het Wetboek van Straf-recht. Beslissing Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, te betalen een bedrag van f 1.100,= (eenduizend en honderd gulden) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechte-nis voor de tijd van 22 dagen. Aldus beslist door mrs. Van Harreveld, voorzitter, De Visser en Vierveijzer, rechters, in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 april 2001.