Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1127

Datum uitspraak2001-02-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/192 VRONTO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Laissez-passer en schadevergoeding na detentie. De rechtbank ziet geen termen om een aanzienlijke schadevergoeding toe te kennen vanwege de vermelding bij de aanvraag van een laissez-passer dat eiseres was aangehouden wegens winkeldiefstal. Vastgesteld moet worden dat niet is gebleken van enig causaal verband tussen door eiseres naar aanleiding van deze mededeling mogelijkerwijs geleden of nog te lijden schade en de schending van de bij de inbewaringstelling te beschermen normen. Beroep gegrond, toewijzing schadevergoeding.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht j artikel 34a Vreemdelingenwet reg. nr.: AWB 01/192 VRONTO inzake : A, van gestelde Ecuadoraanse nationaliteit, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, eiseres, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij bevel tot bewaring van 2 januari 2001 is eiseres op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) in bewaring gesteld. Verweerder heeft op dezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiseres gegeven. Bij beroepschrift van 4 januari 2001 heeft mr. J. Hemelaar, advocaat te Hoofddorp, namens eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. Op 9 januari 2001 is eiseres uitgezet naar Ecuador. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 16 januari 2001. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. Hemelaar, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. D. Grip, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. II. OVERWEGINGEN Eiseres heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Er bestond geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit toen eiseres wegens diefstal werd aangehouden. Eiseres werd aangesproken toen zij nog tussen de schappen in de supermarkt stond. Eiseres is geschrokken en raakte in paniek omdat zij hier te lande illegaal verbleef en is vervolgens weggerend. Voorts is eiseres bij de verhoren ten onrechte niet bijgestaan door een advocaat. In het proces-verbaal van 2 januari 2001 van het verhoor op grond van artikel 19, tweede lid, van de Vw is vermeld dat het verhoor plaatsvond zonder aanwezigheid van de advocaat omdat: "betreft niet het verhoor bij de inbewaringstelling. Gehoord ivm. identiteitsonderzoek". Bij een inbewaringstelling wordt altijd de identiteit van de vreemdeling onderzocht, zodat dit geen deugdelijke verklaring is voor het feit dat eiseres zonder bijstand van een advocaat is gehoord. Bovendien heeft eiseres zelf aangegeven dat zij gebruik wilde maken van rechtsbijstand. In het proces-verbaal van verhoor op grond van artikel 26 van de Vw is vermeld dat het verhoor plaatsvond zonder aanwezigheid van haar advocaat "omdat deze niet aanwezig was en ook niet te kennen had gegeven aanwezig te willen zijn". De gemachtigde van eiseres was er echter op dat moment niet, zodat hij nooit heeft kunnen zeggen dat hij niet aanwezig kon zijn. De vermelding van het feit dat eiseres een valse naam heeft opgegeven en is aangehouden voor winkeldiefstal in de aanvraag van een laissez-passer bij de Ecuadoraanse autoriteiten dient voorts geen in redelijkheid te respecteren doel. De overheid mag niet op deze manier met de belangen van eiseres omgaan. Eiseres verzoekt de rechtbank dan ook om deze reden een aanzienlijke schadevergoeding toe te kennen. Ten slotte heeft eiseres gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Reeds op 5 januari 2001 is een laissez-passer ten behoeve van eiseres afgegeven en eerst op 9 januari 2001 is eiseres per vliegtuig uit Nederland verwijderd. Op grond van de kopieën van het paspoort van eiseres had reeds veel eerder een vlucht kunnen worden geboekt. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding van 2 januari 2001 bestond er een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Eiseres is aangehouden toen zij met spullen in haar tas de supermarkt uitrende. Het feit dat eiseres een valse naam heeft opgegeven is relevant voor de aanvraag om een laissez-passer en is daarom bij de aanvraag vermeld. De reden waarom er geen advocaat aanwezig was bij het verhoor op grond van artikel 19, tweede lid, van de Vw, zoals vermeld in het proces-verbaal van dat verhoor roept inderdaad vragen op. Niet duidelijk is wat daarmee is bedoeld. Dit is echter geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Verweerder heeft voldoende voortvarend gehandeld door op 9 januari 2001 een vlucht te boeken, nadat eiseres op 5 januari 2001 in het bezit was gesteld van een laissez-passer. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen. Marginaal toetsend is de rechtbank, anders dan eiseres, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de strafrechtelijke staandehouding en de daaropvolgende aanhouding onrechtmatig waren. Gelet op het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van getuige B van 2 januari 2001, kan niet worden gezegd dat er geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond. Eiseres had op het moment dat zij werd aangesproken volgens deze getuige spullen van de supermarkt zowel in haar tas als in een winkelmandje en eiseres heeft achteraf verklaard dat zij de spullen in haar tas niet wilde afrekenen. Gelet hierop zijn de ophouding op grond van artikel 19, tweede lid, van de Vw en de daaropvolgende maatregel tot bewaring niet om die reden onrechtmatig. Ten aanzien van de stelling dat de bewaring onrechtmatig was omdat eiseres ten onrechte bij de verhoren niet is bijgestaan door een advocaat overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 73 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) wordt aan de vreemdeling die met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Vw is overgebracht naar een plaats, bestemd voor verhoor, tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het verhoor te doen bijstaan door zijn raadsman. De rechtbank is van oordeel dat in de bepaling van artikel 73 van het Vb besloten ligt, hetgeen in hoofdstuk A7/3.4.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 ook uitdrukkelijk wordt bepaald, dat de raadsman van de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld bij het verhoor aanwezig te zijn. Blijkens het op ambtseed door de brigadier S.H.M. Schrander opgemaakte proces-verbaal van het verhoor op grond van artikel 19, tweede lid, van de Vw van 2 januari 2001 heeft eiseres verklaard van de bevoegdheid zich te doen bijstaan door een advocaat gebruik te willen maken. Blijkens ditzelfde proces-verbaal vond het verhoor niettemin plaats zonder aanwezigheid van haar advocaat, omdat: "betreft niet het verhoor bij de inbewaringstelling. Gehoord ivm identiteitsonderzoek". De rechtbank acht deze reden voor het horen van eiseres zonder aanwezigheid van een advocaat, gelet op het bepaalde in artikel 73 van het Vb, ontoereikend. Het in deze passage gemaakte onderscheid tussen het verhoor op grond van artikel 19, tweede lid, van de Vw en het verhoor op grond van artikel 26 van de Vw ten aanzien van de rechtsbijstand is naar het oordeel van de rechtbank geen onderscheid dat de wet kent. Verweerder heeft ter zitting voor deze passage in het proces-verbaal geen toereikende verklaring kunnen geven. Verweerder heeft dan ook het recht op rechtsbijstand van eiseres gefrustreerd. Hieruit volgt dat de bewaring in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard. De rechtbank is voorts met eiseres van oordeel dat niet aanstonds valt in te zien op grond waarvan de vermelding dat zij is aangehouden wegens winkeldiefstal in de aanvraag van een laissez-passer nodig was. In tegenstelling tot eiseres is de rechtbank, ten overvloede, van oordeel dat verweerder door het boeken van een vlucht op 9 januari 2001 voldoende voortvarend heeft gehandeld. Nu de bewaring onrechtmatig wordt geoordeeld heeft eiseres in beginsel aanspraak op schadevergoeding, behoudens gronden van billijkheid die tot matiging kunnen leiden. De rechtbank acht dergelijke gronden niet aanwezig, nu de waarborgen die de vreemdelingenwetgeving eiseres biedt door de onrechtmatige ophouding ex artikel 19 van de Vw zodanig zijn geschonden dat de daaruit voortvloeiende schade niet, ook niet voor een deel, aan eiseres toegerekend kan worden. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j van de Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van ƒ 200,- per dag dat eiseres op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ƒ 1400,- (7 x ƒ 200,-). De rechtbank ziet geen termen om een "aanzienlijke" schadevergoeding toe te kennen vanwege de vermelding bij de aanvraag van een laissez-passer dat eiseres was aangehouden wegens winkeldiefstal. Vastgesteld moet worden dat niet is gebleken van enig causaal verband tussen door eiseres naar aanleiding van deze mededeling mogelijkerwijs geleden of nog te lijden schade en de schending van de bij de inbewaringstelling te beschermen normen. Er is voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiseres in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ 1420,- als kosten van verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bevel tot bewaring van 2 januari 2001; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent ten laste van de Staat der Nederlanden aan de vreemdeling een schadevergoeding toe van ƒ 1400,- (zegge: veertienhonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van ƒ 1420,- (zegge: veertienhonderd en twintig gulden) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2001 in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier. Afschrift verzonden op: 08 maart 2001 Conc.:AZ Coll: Bp:- D:B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.