Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1104

Datum uitspraak2001-02-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/5458
Statusgepubliceerd


Indicatie

Procesbelang / doorprocederen / A-status. Eiser is inmiddels in het bezit van een vtv. Hij wil echter nog doorprocederen voor een A-status. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser een rechtens relevant belang heeft bij een rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. Het door eiser beoogde verblijf in Nederland is immers reeds gewaarborgd met de aan hem verleende vtv zonder beperkingen. De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede nog dat eiser eens temeer geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit nu op afzienbare termijn, gelet op de in de nieuwe Vreemdelingenwet 2000 onder de overgangs- en slotbepalingen opgenomen bepalingen aangaande de omzetting van verblijfstitels, met de invoering van die nieuwe wet het verschil tussen de toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf zonder beperkingen van rechtswege komt te vervallen. Beroep niet-ontvankelijk.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te 's-Hertogenbosch Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken -------------------------------- Uitspraak -------------------------------- AWB 99/5458 VRWET Uitspraak van de rechtbank op het beroep als bedoeld in artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen: A, verblijvende te B, eiser, gemachtigde mr. P.G.M. Lodder, advocaat te Utrecht, en de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder. I. PROCESVERLOOP Eiser bezit de Soedanese nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw. Op 1 april 1996 heeft eiser aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Bij besluit van 11 juli 1997 heeft verweerder de aanvraag van eiser om toelating als vluchteling op grond van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan. Tevens heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag om een vergunning tot verblijf. Het besluit is op diezelfde dag aan eiser toegezonden. Daarbij is aan eiser medegedeeld dat hij Nederland binnen vier weken moet verlaten. Op 6 augustus 1997 is namens eiser tegen het besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 27 oktober 1997 heeft verweerder het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard. Daarbij is tevens een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend met ingang van 1 april 1996. Tegen dit besluit is namens eiser op 20 november 1997 beroep ingesteld. Bij schrijven van 29 september 1998 heeft de gemachtigde van eiser het beroepschrift ingetrokken nadat verweerder het besluit d.d. 27 oktober 1997 had ingetrokken voor wat betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar. Eiser is op 7 mei 1999 gehoord door een ambtelijke commissie van verweerder. Bij besluit van 22 juni 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is namens eiser op 15 juli 1999 beroep ingesteld. Het beroepschrift is op diezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen. Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 30 januari 2001, waar eiser niet in persoon is verschenen, doch zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigde mr. M.H. Rochat, advocaat te 's-Gravenhage. II. OVERWEGINGEN Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 22 juni 1999, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard, in rechte stand kan houden. Alvorens de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van dit besluit ziet zij aanleiding om de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen. Bij het besluit van 27 oktober 1997 is onder meer aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend met ingang van 1 april 1996. Nadat eiser gedurende drie jaren in het bezit is geweest van een dergelijke vergunning, is hem inmiddels een vergunning tot verblijf zonder beperkingen verleend, zodat thans nog slechts ter beoordeling staat of eiser voor toelating als vluchteling in aanmerking komt. Voorop dient te worden gesteld dat degene die in het bezit is van een vergunning tot verblijf belang kan hebben bij een rechterlijk oordeel over de vraag of hij in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, nu deze status op een aantal punten verschilt van de status die verbonden is aan een vergunning tot verblijf. In het kader van de Awb is de rechtbank echter alleen geroepen tot het beantwoorden van rechtsvragen indien er sprake is van een inhoudelijk geschil waarbij de belangen van eiser zijn betrokken. De rechtbank doet geen uitspraak louter vanwege de principiële betekenis van het voorgelegde vraagpunt. De gemachtigde van eiser, die zelf niet ter zitting aanwezig was, heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij nog slechts sporadisch contact met eiser had en dat hij bij het laatste contact met eiser diens zaak niet inhoudelijk heeft besproken. Sindsdien heeft gemachtigde eiser niet meer gesproken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting verklaard dat het er eiser nog slechts om ging de A-status te verkrijgen. Een ander concreet procesbelang is door hem niet aangegeven. De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat niet is gebleken dat eiser een rechtens relevant belang heeft bij een rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. Het door eiser beoogde verblijf in Nederland is immers reeds gewaarborgd met de aan hem verleende vergunning tot verblijf zonder beperkingen. De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede nog dat eiser eens temeer geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit nu op afzienbare termijn, gelet op de in de nieuwe Vreemdelingenwet 2000 onder de overgangs- en slotbepalingen opgenomen bepalingen aangaande de omzetting van verblijfstitels, met de invoering van die nieuwe wet het verschil tussen de toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf zonder beperkingen van rechtswege komt te vervallen. Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus gedaan door mr. Y.J. Klik als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.M. de Kruif als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2001. mr. Y.J. Klik is buiten staat de uitspraak te ondertekenen. Afschriften verzonden: 26 februari 2001