
Jurisprudentie
AB1100
Datum uitspraak2001-04-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-01/00550
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-01/00550
Statusgepubliceerd
Uitspraak
DE PRESIDENT VAN HET GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
Belastingkamer
12 april 2001
nummer BK-01/00550
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van mevrouw X te Z (hierna: verzoekster) betreffende na te melden besluit van het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst (hierna: verweerder).
1. Aanduiding bestreden besluit
Aan verzoekster is met dagtekening 19 september 2000 voor het jaar 2000 een voorlopige aanslag in de premie Ziekenfondswet opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 41.200.
2. Ontstaan en loop van het geding
2.1. Verzoekster heeft tegen de onder 1 genoemde voorlopige aanslag bezwaar gemaakt bij verweerder.
2.2. Bij uitspraak op bezwaar van 30 november 2000 heeft verweerder de bezwaren van verzoekster afgewezen en de aanslag gehandhaafd. De uitspraak op bezwaar is niet aan de gemachtigde van verzoekster gezonden. Tegen de uitspraak is op 15 februari 2001 bij het Hof beroep ingesteld. Het beroep is bekend onder kenmerknummer BK-01/00502.
2.3. Bij brief van 21 februari 2001, ingekomen op 22 februari 2001, heeft verzoekster het onderwerpelijke verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Op 8 maart 2001 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden. Ter zake van het verzoek is een griffierecht geheven van ƒ 60.
2.4. Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 maart 2001, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van verzoekster en verweerder. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.
3. Karakter voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81, lid 1, Awb kan, indien tegen een besluit bij de belastingkamer van het gerechtshof beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het gerechtshof, bezwaar is gemaakt, de president van het gerechtshof die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4. Vaststaande feiten
4.1. Verzoekster, die arts-assistente is, geniet sinds 1999 winst uit onderneming.
4.2. Verzoekster was in 1999 tevens werkzaam in dienstbetrekking en als werknemer verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet (hierna: de Wet).
4.3. In januari 2000 heeft verzoekster zich bij de belastingdienst aangemeld als ondernemer. In mei/juni 2000 heeft het hoofd van de eenheid Q aan verzoekster een verklaring toegezonden waarin staat vermeld dat zij vanaf 1 januari 2000 verplicht verzekerde is ingevolge de Wet.
4.4. Verweerder heeft op 2 mei 2000 aan verzoekster een brief gezonden waarin - voor zover van belang - het volgende is vermeld:
"Per 1 januari 2000 is de Ziekenfondswet ook van toepassing op zelfstandigen. Ondernemers die winst uit een feitelijke gedreven onderneming genieten en die een gemiddeld belastbaar inkomen hebben van ƒ 41.200 (€ 18.695) of minder zijn dan verplicht verzekerd voor de Ziekenfondswet. Bij de startende ondernemer wordt het geschatte belastbaar inkomen over het startersjaar getoetst. (…) Bij de Belastingdienst bent u inmiddels geregistreerd als een gestarte ondernemer. In verband hiermee verzoek ik u een goede schatting te geven van uw belastbare inkomen over het jaar, waarin u bent gestart teneinde te kunnen bepalen of voor het jaar 2000 voldaan wordt aan de voorwaarden voor verplichte deelname aan het ziekenfonds. Daarom verzoek ik u de op de bijlage gevraagde schatting zo goed mogelijk in te vullen en binnen twee weken te retourneren. (…) Indien u als ondernemer in 1999 bent gestart, verzoek ik u derhalve een opgave van het geschat belastbaar inkomen over het jaar 1999. (…) Indien de gevraagde schatting niet binnen de gestelde termijn wordt geretourneerd, zal het inkomen door de inspecteur worden geschat. De schatting zal in dat geval dusdanig zijn dat de eerdergenoemde grens wordt overschreden en dat derhalve niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering. In dat geval zal door mij een overeenkomstige - voor bezwaar vatbare - beschikking worden verstrekt. (…)"
4.5. Verzoekster heeft vervolgens aan de Inspecteur het bij de in 4.4 genoemde brief gevoegde antwoordformulier teruggezonden. Hierop heeft zij vermeld dat het belastbare inkomen over zowel het jaar 1999 als het jaar 2000 wordt geschat op ƒ 75.000 alsmede dat zij haar dienstbetrekking naast het ondernemerschap voortzet.
4.6. De definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is met dagtekening 21 december 2000 aan verzoekster opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 55.631.
5. Inhoud van het verzoek en standpunten.
5.1. Verzoekster vraagt schorsing van de onder 1 genoemde voorlopige aanslag. Zij stelt dat zij aan de brief van verweerder van 2 mei 2000, waarin deze vraagt een schatting te geven van het belastbare inkomen over het jaar 1999, het vertrouwen kan ontlenen dat voor de vraag of zij als zelfstandige in het jaar 2000 verzekerd is ingevolge de Wet de situatie per 1 oktober 1999 niet meer doorslaggevend is.
Voor de gronden waarop het verzoek is gebaseerd, wordt verder verwezen naar de gedingstukken.
5.2. Verweerder neemt primair het standpunt in dat er geen onverwijlde spoed is die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Subsidiair stelt verweerder dat de bestreden beschikking niet onrechtmatig is genomen.
5.3. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat aan verzoekster uitstel van betaling is verleend voor de voorlopige aanslag.
De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting een verzoek om versnelde behandeling van het beroep gedaan. De president heeft toegezegd dat aan dit verzoek gevolg zal worden gegeven.
6. Overwegingen ten aanzien van het verzoek
6.1. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat aan verzoekster gedurende de beroepsprocedure uitstel van betaling is verleend ter zake van de onder 1. vermelde voorlopige aanslag.
Verzoekster heeft derhalve in dat opzicht geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
6.2. Voorts was verzoekster naar zij zelf op het in 4.5 vermelde antwoordformulier heeft aangegeven ook voor het jaar 2000 reeds als werknemer verplicht verzekerd ingevolge de Wet. Gelet op deze omstandigheid alsmede gezien de toezegging dat de beroepszaak versneld zal worden behandeld, acht de president niet aannemelijk dat sprake is van een onevenredig nadeel aan de kant van verzoekster, waardoor gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening zou zijn vereist. Het verzoek komt mitsdien niet voor toewijzing in aanmerking.
7. Proceskosten
De president acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
8. Beslissing
De president wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is vastgesteld op 12 april 2001 door mr. Tijnagel als fungerend president. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Postema.
Aangetekend aan partijen verzonden: 12 april 2001.