Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1089

Datum uitspraak2001-03-08
Datum gepubliceerd2001-04-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers98/7066 AW
Statusgepubliceerd


Uitspraak

98/7066 AW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland, gedaagde. 1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 17 juli 1998, nrs. 97/5017 AW, 97/7020 AW en 98/7 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend en desgevraagd een nader stuk ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van 25 januari 2001, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. D.C. Coppens, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. Gedaagde is, zoals aangekondigd, niet verschenen. II. MOTIVERING 2.1. Voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 2.2. Nadat gedaagde voor in schaal 7 ingedeelde medewerkers één of meer vacatures voor de functie van mentor specialist (schaal 8) had opengesteld, heeft met toepassing van een daartoe opgesteld Plan van aanpak een selectieronde plaatsgevonden. Om een zekere objectivering te bewerkstelligen had gedaagde een stelsel van beoordelingsvariabelen en daaraan toe te kennen puntenscores vastgesteld, met behulp waarvan bij de selectiegesprekken een verwachting omtrent de vaardigheden van de sollicitanten tot uitdrukking werd gebracht. De sollicitanten dienden voor negen beoordelingsvariabelen een gemiddelde score van minimaal 7 punten te behalen. Toetsing van de daartoe behorende beoordelingsvariabele “algemeen eindoordeel” diende blijkens het Plan van aanpak eveneens tot een score van minimaal 7 punten te leiden. 2.3. Ten aanzien van appellant was de selectiecommissie voor acht beoordelingsvariabelen tot een score van 7 punten gekomen. Voor het algemeen eindoordeel kwam zij tot een score van 6 punten, zodat de gemiddelde score 6,89 punten bedroeg. Aangezien appellant niet aan de vooraf gestelde minimum score voldeed, is hem bij besluit van 10 april 1996 meegedeeld dat hij niet voor de functie van mentor specialist in aanmerking kwam. Dit besluit is na bezwaar bij het thans bestreden besluit van 21 april 1997 gehandhaafd. 2.4. Bij de aangevallen uitspraak zijn het beroep van appellant en de beroepen van twee van zijn collega’s ongegrond verklaard. In hoger beroep vecht appellant die uitspraak aan voorzover daarbij zijn beroep ongegrond is verklaard. 2.5.1. Appellant voert aan dat hij de bij het selectiegesprek gehanteerde methode niet kan bevatten. Hij acht het onbegrijpelijk dat voor het algemeen eindoordeel een score van 6 punten is gegeven, hoewel het algemeen eindoordeel gelet op de acht overige beoordelingsvariabelen tot stand komt en hem voor elk van die acht beoordelingsvariabelen een score van 7 punten is toegekend. Appellant betoogt dat gedaagdes standpunt dat ook het algemeen eindoordeel een zelfstandige beoordelingsvariabele is, gelet op het beleidsstuk “Beoordelingsvariabelen selectie vaardigheden” (hierna: beleidsstuk) onjuist is, zodat het bestreden besluit niet op een sluitende motivering berust. 2.5.2. De Raad kan appellant hierin niet volgen. Het beleidsstuk bevat een opsomming van 29 beoordelingsvariabelen, waaruit bij het opstellen van voormeld Plan van aanpak geput is. Nu het algemeen eindoordeel, in het beleidsstuk als “samenvattend eindoordeel” aangeduid, aldaar uitdrukkelijk als 29e variabele is vermeld, is dat oordeel kennelijk niet slechts bedoeld als weergave van het (rekenkundig) gemiddelde van de scores voor alle specifieke variabelen. Dat blijkt ook uit de toelichting op het samenvattend eindoordeel in het beleidsstuk: dit oordeel betreft de algemene vraag hoe de sollicitant naar verwachting na afloop van de inwerkperiode zal functioneren gelet op alle voorgaande beoordelingsvariabelen én eventuele andere punten. Nu de score voor het algemeen eindoordeel derhalve mede, maar niet uitsluitend in het licht van de voor de specifieke beoordelings-variabelen gegeven scores totstandkomt, kan eerstbedoelde score - anders dan appellant stelt - lager of hoger zijn dan het gemiddelde van de scores die voor de specifieke beoordelingsvariabelen zijn gegeven. Derhalve betekent de omstandigheid, dat de score voor het algemeen eindoordeel inzake appellant lager is uitgevallen dan het gemiddelde van de scores voor de specifieke beoordelingsvariabelen, niet dat de motivering van het bestreden besluit niet sluitend is. 2.6.1. Appellant voert voorts aan dat het bestreden besluit in strijd is met het karakter van de bezwaarschriftenprocedure. Hij betoogt dat in bezwaar is volstaan met de marginale toets of de negatieve uitkomsten waarop het primaire besluit was gebaseerd in redelijkheid geaccepteerd konden worden, zodat geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. 2.6.2. Ook deze grief kan niet slagen. Aan deze grief ligt de opvatting ten grondslag dat de verplichting tot heroverweging ertoe noopt in bezwaar de vaardigheden van de sollicitant opnieuw te toetsen door middel van soortgelijke gesprekken als voorafgaand aan het primaire besluit met de selectiecommissie hadden plaatsgevonden. De Raad kan evenwel niet inzien dat de in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte verplichting tot heroverweging dat met zich meebrengt. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat gedaagde, nu het primaire besluit berustte op een uit een aantal onderdelen bestaande selectieprocedure - waaronder de toetsing van appellants vaardigheden door een daartoe aangewezen selectiecommissie - gedaagde reeds bij het primaire besluit gezien de aard van dat besluit kon volstaan met de toets of het oordeel van de selectiecommissie op zorgvuldige wijze tot stand gekomen was dan wel evidente gebreken bevatte. In bezwaar kon worden volstaan met het opnieuw uitvoeren van die beperkte toets. Eerst als dit tot een negatief oordeel zou hebben geleid, zou moeten worden overwogen een nieuw selectiegesprek te doen plaatsvinden. Nu de bezwarenadviescommissie mede op basis van de rapportage van een door haar ingeschakelde commissie ad hoc van deskundigen voormelde beperkte toets daadwerkelijk heeft uitgevoerd, kan de Raad niet inzien dat het bestreden besluit, waarbij het advies van de bezwarenadviescommissie om appellants bezwaar ongegrond te verklaren is overgenomen, in strijd met artikel 7:11 van de Awb is. 2.7. Het door appellant aangevoerde kan derhalve niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep leiden, zodat de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten moet worden bevestigd. Nu er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover in hoger beroep aangevochten. Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.H. van Kreveld en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Dierdorp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2001. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. (get.) C. Dierdorp. HD 19.02 Q