
Jurisprudentie
AB1040
Datum uitspraak2001-01-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/04356
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/04356
Statusgepubliceerd
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/04356
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 55.749,--. Belanghebbende heeft tegen die aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 juni 2000, gehouden te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de Inspecteur A.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende genoot in het jaar 1997 een onzuiver inkomen van
fl. 59. 269,--.
2.2. Bij zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor dat jaar heeft belanghebbende een bedrag van fl. 34.257,40 aan ziektekosten berekend en ter zake als buitengewone last een bedrag in aanmerking genomen van [fl. 34.257,-- - (12,2% van fl. 59.269,-- =) fl. 7.230,-- =]
fl. 27.027--. In voormeld bedrag van fl. 34.257,40 zijn ondermeer begrepen
fl. 102,-- aan onroerende-zaakbelasting, fl. 202,74 aan omroepbijdragen,
fl. 115,40 aan “waterschapbelasting en zuiveringschap Limburg”, fl. 235,30 aan reiskosten, fl. 199,90 aan vernieling kooi, fl. 80,-- aan “griffierecht beroepszaak”, fl. 1.295,58 aan “mega en telefoonkosten”, fl. 160,-- aan “nieuw slot i.v.m. inbraak”, fl. 291,30 aan “betaalde verhuiskosten”, fl. 434,75 aan transportbedrijf Ewals, fl. 60,-- aan bewaarservice postkantoor, fl. 7.100,50 aan huur, fl. 18.560,04 in verband met “Caracas in Venezuela” en fl. 300,-- aan
B te Q i.v.m. “ten onrechte uitzetting”. Bij die opsomming gaat het om een bedrag van in totaal fl. 29.137,51. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur voormeld bedrag ad fl. 27.027,-- gecorrigeerd.
2.3. In voormelde aangifte heeft belanghebbende in verband met uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van twee eigen kinderen jonger dan 27 jaar een bedrag van (1 x 4 (kwartalen) x fl. 880,-- =) fl. 3.520,-- + [{1 x 1 (kwartaal) x fl. 880,-- =} fl. 880,-- + {1 x 3 (kwartalen) à fl. 675,-- =} fl. 2.025,-- =]
fl. 2.905,-- = fl. 6.425,-- als buitengewone last in aanmerking genomen. Een van die twee kinderen (voormeld bedrag ad fl. 2.905,-- heeft op dat kind betrekking) werd op 17 februari 1996 18 jaar en had mede in verband daarmee daarna recht op studiefinanciering ingevolge hoofdsstuk II van de Wet op de studiefinanciering. Dit was ook gedurende het jaar 1997 het geval. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur voormeld bedrag ad fl. 2.905,-- gecorrigeerd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Naar het Hof begrijpt is in geschil of de in 2.2 vermelde correctie terecht is. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunt steunen op de gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 55.749,-- - fl. 27.027,-- =
fl. 28.722,--. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Bij de in 2.2 bedoelde opgesomde bedragen, beginnend met fl. 102,-- en eindigend met fl. 300,--, gaat het, mede gelet op de rubricering waaronder die bedragen zijn opgevoerd, niet om uitgaven ter zake van ziekte, in de zin van artikel 46, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Bij de som van die bedragen, totaal belopende fl. 29.137,51, kan derhalve geen sprake zijn van een (aftrekbare) buitengewone last. Van voormeld bedrag van
fl. 34.257,40 resteert dan (fl. 34.257,40 - fl. 29.137,51 =) fl. 5.119,89. Dat is minder dan het drempelbedrag voor belanghebbende dat belanghebbende juist heeft berekend op 12,2% van fl. 59.269,-- (onzuiver inkomen) = fl. 7.230,--. In verband met ziektekosten heeft belanghebbende derhalve geen recht op een aftrek als buitengewone last. De in 2.2 vermelde correctie van de Inspecteur is terecht.
4.2. Voor zover aangenomen moet worden dat belanghebbende ook beroep heeft ingesteld tegen de in 2.3 vermelde correctie overweegt het Hof het volgende.
Ingevolge artikel 46 van de Wet is een van de eisen om in aanmerking te komen voor een aftrek als buitengewone last in verband net uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van eigen kinderen jonger dan 27 jaar, dat die kinderen geen recht hebben op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering. Eén van de twee kinderen had mede in verband met het bereiken van de 18-jarige leeftijd op 17 februari 1996 daarna recht op studiefinanciering in de zin als evenbedoeld. Ook gedurende het jaar 1997 had dat kind recht op studiefinanciering. Dan komt voor dat kind het recht op aftrek als buitengewone last in verband met uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud te vervallen. De in 2.3 vermelde correctie van de Inspecteur is derhalve terecht.
4.3. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. De bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 25 januari 2001 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 25 januari 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.
In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.