Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1014

Datum uitspraak2001-03-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/3775
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende heeft om middeling verzocht na de wettelijke termijn, maar binnen de verlengde termijn uit het Besluit van 11 juni 1985, nr. 285-3710, BNB 1985/281. Geen teruggaaf is verleend omdat de berekende teruggaaf minder bedraagt dan 10% van de herrekende belasting. Deze drempel van 10% is niet in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de ambtenaar belast met de invordering van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier en het waterschap De Waterlanden te P, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 30 november 1999, welk is aangevuld bij brieven van 21 februari 2000 en 6 maart 2000. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 17 november 1999, betreffende de aanmaningskosten voor de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de waterschapsbelastingen 1999 met aanslagnummer a. Na bezwaar tegen de aanmaningskosten ten bedrage van ¦ 10 zijn deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder, tot vermindering van de aanmaningskosten tot nihil en tot vernietiging van de aanslag die daaraan ten grondslag ligt. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Ter zitting van 3 november 2000 zijn verschenen belanghebbende, alsmede namens verweerder A. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt. Verweerder heeft tijdens de zitting eveneens een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Het Hof rekent deze tot de gedingstukken. Op 14 november 2000 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan waarvan het proces-verbaal op 7 december 2000 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief ter griffie ontvangen op 4 januari 2001 is door belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad ƒ 80 is tijdig op de rekening van het Gerechtshof bijgeschreven. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Aan belanghebbende is een aanslag in de waterschapsbelastingen 1999 opgelegd met dagtekening 31 mei 1999. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt op 16 juni 1999. Verweerder heeft belanghebbende bij uitspraak van 1 juli 1999 ongegrond verklaard in zijn bezwaar. Tegen deze uitspraak op bezwaar is belanghebbende niet in beroep gegaan. Belanghebbende heeft vervolgens op 3 november 1999 bezwaar gemaakt tegen de op 5 oktober 1999 gedagtekende aanmaning tot het betalen van de vermelde aanslag. Verweerder heeft belanghebbende wederom ongegrond verklaard in zijn bezwaar. Hiertegen richt zich het beroepschrift. 2.2. De aanmaning is afkomstig van B als zijnde de ambtenaar belast met de invordering, tevens verweerder. Verweerder heeft een besluit van 31 januari 1996 overgelegd waarin het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier onder meer het volgende besluit: “Aan te wijzen als ambtenaren belast met de invordering en die in onze plaats treden als het gaat om de uitvoering van enige bepaling van de invordering van die waterschapsbelastingen die aan de Dienst Centrale Omslagheffing zijn opgedragen: - C; - B, eerste plaatsvervanger; - D, tweede plaatsvervanger.” Voorts heeft verweerder een besluit van 10 november 1995 overgelegd waarin het college van Dijkgraaf en heemraden van het waterschap De Waterlanden het volgende besluit: “1. dat voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van waterschapsomslagen het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier, gevestigd te Q, in plaats treedt van het college van Dijkgraaf en heemraden van het waterschap De Waterlanden; 2. dat de met invordering van waterschapsomslagen belaste ambtenaar van het hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier, gevestigd te Q, in de plaats treedt van de met de invordering van waterschapsomslagen belaste ambtenaar van het waterschap De Waterlanden.” 3. Geschil Tussen partijen is in geschil of de aanmaningskosten en de aanslag in de waterschapsbelastingen 1999 bevoegdelijk zijn vastgesteld dan wel opgelegd. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Belanghebbende stelt dat zowel de aanslag als de aanmaning dient te worden vernietigd aangezien volgens belanghebbende de ambtenaren belast met de heffing en de invordering niet bevoegd zijn om in deze op te treden wegens het ontbreken van machtigingsbesluiten. Verweerder stelt daarentegen dat de bevoegdheid van de ambtenaren voortvloeit uit de Waterschapswet en uit de overgelegde besluiten van 10 november 1995 en 31 januari 1996. Voorts stelt verweerder dat belanghebbende niet meer in beroep kan komen tegen de aanslag zelve nu deze door het verlopen van de beroepstermijn formele rechtskracht heeft gekregen. 5.2. De uitspraak waartegen het beroep is gericht heeft uitsluitend betrekking op de kosten van een aanmaning en niet mede op de belasting welke bij die aanmaning werd ingevorderd. Nu belanghebbende geen beroep heeft ingesteld tegen de onder 2.1. vermelde uitspraak van 1 juli 1999, komt het Hof niet toe aan de beoordeling of de aanslag bevoegdelijk is opgelegd. Nu voorts de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, heeft deze formele rechtskracht gekregen en heeft verweerder terecht een aanmaning verzonden wegens het niet tijdig betaald zijn van de aanslag. 5.3. De aanmaningskosten, welke zijn gevorderd door verweerder, zijn naar het oordeel van het Hof bevoegdelijk opgelegd. Ingevolge artikel 123, derde lid, Waterschapswet heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier, te weten: het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap, bij besluit van 31 januari 1996 verweerder aangewezen als ambtenaar belast met de invordering van die waterschapsbelastingen die aan de Dienst Centrale Omslagheffing zijn opgedragen. Middels het besluit van 10 november 1995 heeft het college van Dijkgraaf en heemraden van het waterschap De Waterlanden besloten dat het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap in zijn plaats treedt terzake van de heffing en invordering van waterschapsomslagen. Dit besluit is genomen op grond van artikel 124, tweede lid, Waterschapswet. Het Hof acht verweerder derhalve bevoegd om de aanmaningskosten op te leggen voor de aanslag ten behoeve van het Waterschap en ten behoeve van het Hoogheemraadschap. De overige grieven van belanghebbende behoeven mitsdien geen bespreking. 6. Proceskosten Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 30 maart 2001 ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 14 november 2000 door mr. Onnes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Cassatie Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.