Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0981

Datum uitspraak2001-04-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 01/408
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Civiel Recht - President Vonnis in kort geding van 10 april 2001, gewezen in de zaak met rolnummer KG 01/408 van: de Stichting Boer en Vee, gevestigd te Apeldoorn, eiseres, procureur mr. H.J. Bronkhorst, tegen: de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), zetelende te 's-Gravenhage, gedaagde, procureur mr. G.J.H. Houtzagers. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 april 2001 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. Eiseres, opgericht op 2 april 2001, heeft tot doel het bieden van hulp aan boeren die getroffen zijn door de gevolgen van uitbraak van mond- en klauwzeer of andere veeziekten en voorts al hetgeen met één en ander verband houdt of daartoe bevorderd kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord, alsmede het bieden van hulp aan (landbouw)huisdieren en in het wild levende dieren die vanuit het standpunt van dierenwelzijn en diergezondheid op onnodige wijze het slachtoffer worden van in Nederland toegepast beleid op het gebied van de bestrijding van dierziektes. In Nederland is het mond- en klauwzeer (hierna ook: MKZ) virus uitgebroken. De wijze waarop de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap MKZ dienen te bestrijden is geregeld door Europees Gemeenschapsrecht, in het bijzonder door: de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 november 1985, nr 85/511/EEG, tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van MKZ, zoals onder meer gewijzigd door de Richtlijn van de Raad van 26 juni 1990, nr 90/423/EEG; de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 maart 2001, nr 2001/223/EG, tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met MKZ in Nederland; de beschikking van de Commissie van 27 maart 2001, nr 2001/246/EG, houdende vaststelling van voorschriften voor de bestrijding en de uitroeiing van MKZ in Nederland op grond van artikel 13 van Richtlijn 85/511/EEG; de beschikking van de Commissie van 3 april 2001 ter amendering van beschikking 2001/246/EG. Bij besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is bepaald dat artikel 1 van de Regeling noodvaccinatie mond- en klauwzeer 2001 ingaande 3 april 2001 komt te luiden: “Voor mond- en klauwzeer gevoelige dieren binnen een van de op grond van de artikelen 17 en 30 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren aangewezen toezichtsgebieden inzake mond- en klauwzeer, worden in een door de directeur van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees te bepalen zone rond de ziektehaard, dan wel in het in de bijlage omschreven gebied, overeenkomstig de door hem gegeven aanwijzingen gevaccineerd tegen mond- en klauwzeer.” 2. Samenvatting van de vorderingen Eiseres vordert, na wijziging van eis: 1. primair: gedaagde te verbieden om ten aanzien van bedrijven andere dan die bedoeld in artikel 5, lid 2 van de Richtlijn 85/511/EEG over te gaan tot ruiming van het bedrijf; subsidiair: gedaagde te gelasten om gebruikmakend van de juridische mechanismen voorzien onder artikel 13, lid 3 laatste dan wel één na laatste alinea van Richtlijn 85/511/EEG er voor te zorgen dat in Nederland overgeschakeld wordt op een dodingsbeleid dat niet verder strekt dan de bepalingen van artikel 5 lid 2 van die Richtlijn; 2. gedaagde te gelasten om gebruikmakend van de juridische mechanismen voorzien onder artikel 13, lid 3 laatste dan wel één na laatste alinea van Richtlijn 85/511/EEG er voor te zorgen dat in Nederland overgeschakeld wordt op een algemeen preventief entingsbeleid, dan wel het bestrijdingsbeleid dat conform is aan de bepalingen van die Richtlijn; 3. iedere maatregel te gelasten die de President geschikt acht. 3. De beoordeling 3.1. Ontvankelijkheid 3.1.1. Eiseres is een stichting die in deze procedure optreedt ter bescherming van de belangen van boeren en dieren die getroffen zijn door de uitbraak van MKZ in Nederland, derhalve overeenkomstig haar statutaire doelstelling. Niet kan gezegd worden dat de betrokken individuele belangen zich tegen een dergelijke bundeling op de door eiseres voorgestane wijze verzetten. Voorts is niet gebleken dat eiseres niet voldoende representatief moet worden geacht om in dit geval ter bescherming van de gelijksoortige belangen van de door haar vertegenwoordigde groep in rechte op te treden. Dat er mogelijk belangen uiteen kunnen lopen wil nog niet zeggen dat eiseres niet voor de door haar vertegenwoordigde groep met gelijksoortige belangen in kort geding zou kunnen optreden. Het feit dat eiseres zeer kort geleden is opgericht is daarbij niet van belang. 3.1.2. De stelling van gedaagde dat eiseres in ieder geval niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard dient te worden nu er geen voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 3:305a lid 2 BW treft geen doel. Immers gezien de omstandigheden van dit geval was op voorhand voldoende duidelijk dat het voeren van een dergelijk overleg op zeer korte termijn met gedaagde niet tot het door eiseres beoogde resultaat zou leiden. 3.1.3. Ook al kunnen de door eiseres vertegenwoordigde boeren individueel de President van het College van Beroep voor het bedrijfsleven verzoeken een voorlopige voorziening te treffen hangende beslissing op bezwaar tegen besluiten van gedaagde aangaande bijvoorbeeld het toepassen van noodenting en kunnen zij voorzieningen vorderen die tot feitelijk eenzelfde doel leiden als thans door eiseres bij de President in kort geding is gevorderd, wordt geoordeeld dat zulks nog niet leidt tot de conclusie dat eiseres in haar vordering in kort geding, welke is gegrond op onrechtmatige daad, niet ontvankelijk dient te worden verklaard. 3.1.4. Het vorenstaande leidt dan ook tot het oordeel dat eiseres in haar vordering in kort geding kan worden ontvangen. 3.2. Spoedeisend belang 3.2.1. Nu er op dit moment door het MKZ-virus een noodsituatie bestaat in grote delen van het land, waarbij grote belangen van de betrokken boeren op het spel staan en sprake is van een urgente situatie, heeft eiseres voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen. 3.3. De vorderingen De vordering onder 1.primair en subsidiair 3.3.1. Eiseres baseert deze vordering op onrechtmatig handelen door gedaagde aangezien, aldus eiseres, het beleid in strijd is met de uitputtende regeling van Richtlijn 85/511/EEG. 3.3.2. Vraag is of gedaagde in verband met het in Nederland heersende MKZ-virus meer mag doen dan in Richtlijn 85/511/EEG uitdrukkelijk staat vermeld. 3.3.3. Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van de vordering in kort geding onmiskenbaar duidelijk moet zijn dat de bodemrechter eiseres in het gelijk zal stellen. Hiervan is geenszins sprake omdat het gaat om een regeling waarvan niet geoordeeld kan worden dat het onmiskenbaar aanvullende bevoegdheden van de Lid-Staten uitsluit; de regeling kan onder omstandigheden uitgebreid kan worden met verdergaande maatregelen in het kader van bestrijding van het MKZ-virus. Dergelijke omstandigheden doen zich hier voor omdat het niet meer gaat om geïsoleerde gevallen maar om een dreigende uitbreiding van het MKZ-virus over nog grotere delen van het land. Hierbij wordt nog overwogen dat weliswaar in de considerans van Richtlijn 90/423/EEG tot wijziging van Richtlijn 85/511/EEG is overwogen dat het absoluut noodzakelijk is dat in de gehele Gemeenschap een eenvormig beleid wordt ingevoerd, maar zulks sluit, voorlopig oordelend, niet uit dat daarnaast door de individuele Lid-Staten aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen. Zo wijzen de door gedaagde ter zitting genoemde bepalingen ook op de mogelijkheid tot verdergaande maatregelen dan uitsluitend in Richtlijn 90/423/EEG zijn genoemd. 3.3.4. Nu gelet op het vorenoverwogene niet geoordeeld kan worden dat gedaagde onrechtmatig handelt door thans meer maatregelen te (willen) nemen dan hetgeen uitdrukkelijk in Richtlijn 85/511/EEG staat vermeld, zal de vordering onder 1. primair en subsidiair moeten worden afgewezen. De vordering onder 2. 3.3.5. Richtlijn 85/511/EEG gaat uit van een MKZ-vaccinatieverbod (artikel 13, lid 1) behoudens uitzonderingen te beslissen door de Commissie (artikel 13, lid 3). Die uitzonderingen zijn voorzover in deze van belang vervat in de beschikking 2001/246/EG van 27 maart 2001, zoals gewijzigd bij beschikking van 3 april 2001. Blijkens die gewijzigde beschikking is beschermend vaccinatiebeleid alleen toegestaan in de in artikel 1, paragraaf 3, bedoelde gevallen. 3.3.6. Eiseres heeft aangevoerd, dat gedaagde zich in het geheel niet op de beschikking van de Commissie van 27 maart 2001 kan beroepen, nu deze ingevolge artikel 254 EG Verdrag pas in werking treedt op de 20e dag na haar bekendmaking, derhalve op 17 april 2001; immers de bekendmaking heeft plaatsgevonden in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 27 maart 2001. Nu het beleid van gedaagde tot vaccinatie in bepaalde gebieden is gebaseerd op ruimere Nederlandse regelgeving en waar het uitgangspunt is een vaccinatieverbod (Richtlijn 85/511/EEG), wordt geoordeeld dat het redelijk is bij de uitvoering van die Nederlandse regelgeving met de op dit moment nog niet maar binnenkort wel in werking zijnde beschikking van de Commissie rekening te houden. 3.3.7. Gedaagde kan, gelet op het verbod tot een algemeen preventief entingsbeleid, niet in kort geding gelast worden om over te schakelen op een algemeen preventief entingsbeleid. Hij zou dan immers gedwongen worden te handelen in strijd met tot hem gerichte communautaire regelgeving. 3.3.8. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat er op gedaagde een rechtsplicht rust om er voor te zorgen dat Nederland als Lid-Staat op het gebied van enting en ruiming een beleid voert dat conform is aan de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en haar doelstellingen, door in overleg met de Europese Commissie te komen tot een algemeen preventief entingsbeleid dan wel een beleid dat conform is aan de bepalingen van Richtlijn 85/511/EEG. Niet valt in te zien dat op gedaagde bedoelde rechtsplicht rust. Het in meergenoemde Richtlijn gegeven verbod is duidelijk. Of uit politiek oogpunt, waarin maatschappelijke wenselijkheden weerspiegeld worden, verandering van bedoeld verbod geboden is, is iets dat niet in kort geding afgedwongen kan worden. Daartoe dient een politiek forum gezocht te worden. De vordering onder 3. 3.3.9. Nu voor het gelasten van een maatregel op een wijze als door eiseres bedoeld geen andere gronden zijn aangevoerd dan hiervoor ter sprake zijn gekomen, zal ook deze vordering worden afgewezen. 3.4. Proceskosten 3.4.1. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 4. De beslissing De President: Wijst de vorderingen af. Veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op ¦ 1.950,--, waarvan ¦ 400,-- aan griffierecht. PROCESKOSTEN GRIFFIERECHT eiser * boek I : 315 * varia : 400 * geldvordering =<10.000 : 400 > 10.000 <= 25.000: 475 > 25.000: 1.9 % hoofdsom tot max 7.485 gedaagde : 400 bij toevoeging: let op eventuele toepassing van art. 57 Rv. ! SALARIS PROCUREUR - seriezaken (ENECO, BUMA) en verstekzaken : 1.000 - overige zaken : >= 1.550 - maximum = 18.000 DAGVAARDINGSKOSTEN (zie de uitgebrachte dagvaarding) Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2001 in tegenwoordigheid van de griffier. jvdl