Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0977

Datum uitspraak2001-04-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers322/00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 322/00 6 april 2001 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Groningen (hierna: het hoofd) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. 1. Ontstaan en loop van het geding Op grond van de Verordening parkeerbelastingen 1991 van de gemeente Groningen is aan belanghebbende op 21 december 1999 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd terzake van het parkeren van belanghebbendes voertuig met het kenteken YY-YY-00. Tegen die aanslag is door belanghebbende tijdig een bezwaarschrift ingediend. Bij de uitspraak van 28 maart 2000 op dat bezwaarschrift heeft het hoofd belanghebbendes bezwaar verworpen en de aanslag gehandhaafd. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door middel van een beroepschrift, dat op 19 april 2000 is ingekomen. Het hoofd heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. De zaak is behandeld ter zitting van het gerechtshof op 6 februari 2001 gehouden te Groningen. Verschenen zijn de belanghebbende alsmede de gemachtigde van het hoofd. Het gerechtshof heeft op 20 februari 2001 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende post, ter post bezorgd op 26 februari 2001 aan partijen is verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. Bij brief, ingekomen op 7 maart 2001, heeft de belanghebbende verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke overeenkomstig artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen. De belanghebbende heeft op 19 maart 2001 het verschuldigde griffierecht voldaan. 2. De feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1 Belanghebbendes motorvoertuig met het bovengenoemde kenteken stond op de voormelde datum geparkeerd aan de Frederikstraat gelegen in de Oosterpoortwijk te Groningen. 2.2 Bij een controle bleek niet dat hij de op grond van de onderdelen I tot en met III van de tarieventabel van de op de artikelen 219 en 225 van de Gemeentewet berustende Verordening parkeerbelastingen 1991 van de gemeente Groningen (: de Verordening) verschuldigde parkeerbelasting op de in artikel 6 van de Verordening vermelde wijze had betaald. 2.3 Belanghebbende weerspreekt niet dat hij zijn onder punt 1.2 weergegeven verplichting niet is nagekomen. 2.4 Blijkens de gedingstukken, waartoe een plattegrond met vermelding van de borden en betaalautomaten behoort, is bij elk van de toegangswegen tot de Oosterpoortwijk een blauw bord geplaatst met de tekst: "Zone betaald parkeren. Parkeer uw auto en koop direct een kaartje bij de Parkeerautomaat". Tevens wordt aangegeven wanneer men de zone betaald parkeren (de Oosterpoortwijk) verlaat. 3. Het geschil Te dezen is in geschil de rechtsgrond van de naheffingsaanslag. 4. De standpunten van partijen Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het hem onvoldoende duidelijk was dat er op de plek waar de auto was geparkeerd parkeerbelasting verschuldigd was. De gemeente is van mening dat dit wel voldoende duidelijk was. Voorts wordt verwezen naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheiden standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting aan hun standpunten geen nadere gronden aangevoerd. 5. De overwegingen omtrent het geschil Naar het oordeel van het gerechtshof maakt de gemeente op de onder punt 1.4 omschreven wijze de automobilisten voldoende duidelijk dat zij zich in een zone bevinden waar de belastingen van artikel 234 van de Gemeentewet van toepassing zijn. De Frederikstraat is binnen deze zone gelegen. De bestreden naheffingsaanslag is naar het oordeel van het gerechtshof dan ook niet ten onrechte opgelegd. Dat automobilisten (ten tijde van het belastbare feit) door plaatsing van een herhalingsbord aan het begin van de Frederikstraat niet opnieuw op het betaalde parkeren werden geattendeerd, maakt vorenstaande niet anders. 6. De conclusie Het gelijk is derhalve aan de zijde van het hoofd. 7. De proceskosten Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 8. De beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Gedaan op 6 april 2001 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier. Op 11 april 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.