Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0958

Datum uitspraak2001-04-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/03358
Statusgepubliceerd


Uitspraak

TM Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nummer 98/03358 U i t s p r a a k op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de secretaris van het Waterschap Regge en Dinkel te P (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1994 opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag, genummerd 1 en gedagtekend 31 maart 1995, bedraagt ƒ 296.654,23. 1.2. Belanghebbende heeft op 8 mei 1995 een brief gericht aan het Schap, welke brief zij beschouwt als een bezwaarschrift tegen de onder 1.1. bedoelde aanslag. 1.3. De Ambtenaar heeft de onder 1.2. bedoelde brief niet als bezwaarschrift aangemerkt en heeft naar aanleiding van dit stuk geen uitspraak gedaan. 1.4. Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift bij het Hof in beroep gekomen. 1.5. Het Hof heeft de Ambtenaar op diens verzoek ontslagen van de verplichting uitspraak te doen. Geding voor het Hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 4 september 1998 en aangevuld op 21 oktober 1998, waarbij 9 bijlagen zijn overgelegd. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen, alsmede de conclusies van re- en dupliek met de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 22 maart 2000 te Arnhem zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Ambtenaar. 2.4. De notities van de pleidooien die belanghebbende en de Ambtenaar bij de mondelinge behandeling hebben gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. 2.5. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting met toestemming van de Ambtenaar een aantal kopieën van aanslagbiljetten overgelegd. De Ambtenaar heeft met toestemming van belanghebbendes gemachtigde ter zitting een kopie van een aan belanghebbende bekende brief van het Schap van 30 juni 1995 overgelegd. 2.6. Na de zitting heeft de Ambtenaar, met voorafgaande toestemming van belanghebbendes gemachtigde, een afschrift van de na te melden heffingsverordening en een kopie betreffende de bekendmaking van deze verordening aan het Hof gezonden. De Verordening Tot de stukken behoort de tekst van de Verordening op de verontreinigingsheffing voor het waterschap Regge en Dinkel zoals deze luidde na de dertiende wijziging d.d. 9 december 1993, nr. 43 658, welke wijziging is goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 14 januari 1994, MWA 94/29. De wijze van bekendmaking van de verordening voldoet aan de daarvoor geldende eisen. Conclusies van partijen 4.1. Belanghebbende verzoekt primair vernietiging van de aanslag en subsidiair vermindering van de aanslag tot ƒ 88.996,27. 4.2. De Ambtenaar concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot handhaving van de aanslag. De vaststaande feiten Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde stelt het Hof de volgende feiten vast: 5.1. Belanghebbende exploiteerde met ingang van juni 1994 aan de a-weg 1 te Z voor eigen rekening en risico een slibverbrandingsinstallatie (SVI). De capaciteit van deze SVI stond volgens een overeenkomst van 1 maart 1993 uitsluitend ter beschikking van belanghebbende en het waterschap "Groot Salland" (voorheen zuiveringsschap West-Overijssel). De SVI heeft in de periode 1 juni 1994 tot okober 1996 door de beide waterschappen aangeleverd slib verwerkt. Daarna is de SVI stilgelegd. Op 8 oktober 1996 is aan belanghebbende surséance van betaling verleend. Op 21 maart 1997 is belanghebbende in staat van faillissement verklaard. 5.2. Volgens het Schap zou het aantal vervuilingseenheden bij een goed functionerende installatie zijn vastgesteld op 500 per jaar maar zou het werkelijke aantal vervuilingseenheden als gevolg van het niet, respectievelijk zeer gebrekkig functioneren van de verbrandingsinstallatie een veelvoud hiervan hebben bedragen. Bovendien heeft belanghebbende, omdat door het gebrekkig functioneren van de installatie lozing via het riool niet mogelijk bleek, bij wijze van noodvoorziening afvalwater met tankwagens afgevoerd en gestort op regionale waterzuiveringsinstallaties. 5.3. Het Schap heeft de door haar gemaakte kosten van de zuivering van het afvalwater van belanghebbende met ingang van september 1994 aan belanghebbende in rekening gebracht, aanvankelijk door middel van "nota's stortingskosten" en later (ook) door middel van (voorlopige) aanslagen in de verontreinigingsheffing. Het Schap maakte daarbij onderscheid tussen lozingen "per riool" en lozingen "per as". Over het jaar 1994 heeft het Schap aan belanghebbende de volgende bedragen in rekening gebracht: nota/aanslag dagtekening nummer periode per as/riool bedrag nota 06-09-94 5.01 juni/juli '94 per as ƒ 121.224,76 nota 30-12-94 5.02 aug/dec '94 per as ƒ 296.654,23 creditnota 31-03-95 5.03 aug/dec '94 per as ƒ 296.654,23 def. aanslag 31-03-95 23.01 aug/dec '94 per as ƒ 296.654,23 nota 06-09-94 5.01 juli '94 per riool ƒ 11.766,81 voorl.aanslag 30-11-94 23.02 per riool ƒ 42.912,-- def. aanslag 29-12-95 23.03 per riool ƒ 61.801,86 - ƒ 42.912 = ƒ 18.889,86. De biljetten waarbij de drie hier genoemde aanslagen ter kennis van belanghebbende zijn gebracht, zijn ter zitting in kopie door belanghebbende overgelegd. Het geschil en de standpunten van partijen Partijen houdt verdeeld, of (1) belanghebbendes brief d.d. 8 mei 1995 als een tegen de onderhavige aanslag gericht bezwaarschrift kan worden aangemerkt, (2) het Schap haar bevoegdheid tot het opleggen van de onderhavige aanslag heeft verloren door het versturen van de onder 5.4. genoemde nota's, (3) het Schap bij de vaststelling van de vervuilingswaarde ten onrechte de zogenaamde "T-correctie" niet heeft toegepast, als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren van 5 november 1970, Stb. 536, nadien meermalen gewijzigd, bijlage I, C II, welke bepaling is ingevoerd bij Besluit van 26 juni 1980, Stb. 366. 6.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. 6.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd - zakelijk weergeven - 6.3.1. namens belanghebbende: 6.3.1.1. Het Schap heeft met betrekking tot het jaar 1994 op 6 september 1994 en 30 december 1994 nota's verzonden. Daarmee had het Schap de bevoegdheid om voor hetzelfde jaar een definitieve aanslag op te leggen verspeeld. 6.3.1.2. Met betrekking tot de T-correctie. De normale gang van zaken is niet gevolgd. De bemeting en bemonstering is in dit geval, in afwijking van de normale gang van zaken, uitgevoerd door het Waterschap zelf. Daar tegen hoeft geen bezwaar te bestaan, mits het op de juiste wijze geschiedt. Belanghebbende noemt in dit verband twee onderzoeksrapporten van A en B welke betrekking hebben op 1995. Hij betwist dat het rapport van B slechts aannames bevat. 6.3.2. door de Ambtenaar: 6.3.2.1. Het Schap verkeerde aanvankelijk in de veronderstelling dat geen voorlopige aanslagen konden worden opgelegd. Later bleek dat wel mogelijk. Over de periode juni/juli 1994 zijn twee nota's verzonden. Die periode is daarom bij de berekening van de later opgelegde aanslagen buiten beschouwing gelaten. De nota's zijn op dezelfde wijze berekend als de definitieve aanslagen. 6.3.2.2. Met betrekking tot de T-correctie. De SVI heeft tot 1 november 1994 niet goed gewerkt. Daarom is aanvankelijk per as geloosd. Als er niet gezuiverd wordt, kan ook geen correctie plaatsvinden. In het rapport van B zijn slechts aannames gedaan. 7. Beoordeling van het geschil 7.1. De brief van belanghebbende van 8 mei 1995 (bijlage bij het beroepschrift van 3 september 1998) is naar het oordeel van het Hof (mede) te beschouwen als een bezwaarschrift dat is gericht tegen de onderhavige aanslag, die met dagtekening 31 maart 1995 aan belanghebbende is opgelegd. In het stuk spreekt belanghebbende immers met zoveel woorden over een aanslag en over verontreinigingsheffingen over 1994 en 1995. Zij schrijft onder meer: "Daarom kunnen wij de aparte verontreinigingsheffingen niet plaatsen omdat hierover niet gerept wordt in uw aanslag." 7.2. Gelet op het vorenstaande had de Ambtenaar belanghebbende in haar bezwaar ontvankelijk dienen te verklaren en had hij op het bezwaarschrift uitspraak moeten doen. Dit oordeel brengt tevens mede dat belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep. 7.3. Het Hof beschouwt, voor dit geding, de 6 september 1994 en 30 december 1994 gedagtekende nota's, die naar het Hof aannemelijk acht alle drie geredigeerd zijn zoals de als bijlage 7 bij de aanvulling op het beroepschrift gevoegde kopie, als facturen van privaatrechtelijke aard en niet als aanslagbiljetten in de zin van de belastingwetgeving. Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat het Schap door het verzenden van deze stukken haar bevoegdheid om de onderhavige aanslag op te leggen had uitgeput. 7.4. Het Hof merkt in dit verband nog op dat de heffingsverordening (artikel 16) de mogelijkheid opent na de aanvang van het heffingsjaar één of meer voorlopige aanslagen op te leggen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat heffingsjaar vermoedelijk zal worden vastgesteld. 7.5. Op de aanslagbiljetten die ter zitting in kopie zijn overgelegd is steeds duidelijk aangegeven of het om een voorlopige dan wel een definitieve aanslag gaat. Gezien alle gedingstukken komt het Hof tot de conclusie dat de onderhavige aanslag met nummer 1 en met dagtekening 31 maart 1995 en naar een heffingsmaatstaf van 4.147,85 vervuilingseenheden de eerste definitieve aanslag in de verontreinigingsheffing is die over het heffingsjaar 1994 aan belanghebbende is opgelegd. Hieraan doet niet af dat de aanslag uitsluitend is berekend over lozingen per as in de periode augustus tot en met december 1994. Naar het oordeel van het Hof was het Schap in beginsel bevoegd deze aanslag op te leggen en heeft deze aanslag te gelden als de aan belanghebbende opgelegde definitieve aanslag in de verontreinigingsheffing over het heffingsjaar 1994 in de zin van de belastingwetgeving. 7.6. Aan vorenstaand oordeel doet niet af dat het Schap de nota d.d. 30 december 1994 tot een bedrag van ƒ 296.654,23 bij brief d.d. 31 maart 1995 (dezelfde dagtekening als die van de onderhavige aanslag) heeft ingetrokken. Hoewel de gehele gang van zaken verwarrend was, kan belanghebbende hieraan naar het oordeel van het Hof niet een rechtens bescherming verdienend vertrouwen ontlenen dat het Schap ervan had afgezien om voor het onderhavige jaar een aanslag vast te stellen. 7.7. Belanghebbende maakt naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk dat de overeenkomst(en) die zij met het Schap heeft gesloten afbreuk doen aan de bevoegdheid van het Schap om belanghebbende, overeenkomstig de heffingsverordening, in de verontreinigingsheffing te betrekken. 7.8. De Ambtenaar maakt aannemelijk dat de SVI nimmer naar behoren heeft gefunctioneerd, dat gedurende de periode juni 1994 tot het moment van sluiting er nimmer sprake is geweest van een normaal, volgens de vergunningvoorschriften, functionerende inrichting, dat van een stabiele representatieve bedrijfssituatie, geschikt voor meting en bemonstering, nimmer sprake is geweest, en dat belanghebbende ook geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zelf te meten en bemonsteren. 7.9. Onder deze omstandigheid was het Schap genoodzaakt de heffingsgrondslag zelfstandig te bepalen. De Ambtenaar maakt met hetgeen hij aanvoert naar het oordeel van het Hof aannemelijk dat zulks op een zorgvuldige wijze is geschied, voor zover dat in de gegeven omstandigheden mogelijk was en dat de door het Schap vastgestelde analyseresultaten geen grond geven in dit geval de zogenaamde T-correctie toe te passen. 7.10. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de verantwoordelijkheid voor het niet functioneren van haar installatie bij het Schap ligt en dat zulks gevolgen zou moeten hebben voor de verdeling van de bewijslast in deze procedure. 7.11. Gezien de Nota van Toelichting bij het Besluit van 26 juni 1980, Stb. 366, blz. 3, is de T-correctie bedoeld voor gevallen waarin de heffingsplichtige kan aantonen dat zijn afvalwater qua samenstelling aan bepaalde eisen voldoet. In belanghebbendes geval is daarvan evenwel geen sprake. Belanghebbende maakt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Ambtenaar, hieromtrent niets aannemelijk. 7.12. Het Hof tekent bij het vorenstaande aan dat de heffingsverordening niet voorziet in het opleggen van afzonderlijke aanslagen voor lozingen per riool en lozingen per as over een en hetzelfde heffingsjaar (is gelijk aan het kalenderjaar). De onderhavige aanslag (dat wil zeggen de definitieve aanslag over het heffingsjaar 1994 ten bedrage van ƒ 296.654,23 met dagtekening 31 maart 1995) is uitsluitend berekend over de door het Schap geconstateerde lozingen per as in de periode augustus tot en met december 1994 en is daarom eerder te laag dan te hoog vastgesteld. 8. Slotsom Het beroep is ongegrond. 9. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig. 10. Beslissing Het Gerechtshof: verklaart belanghebbende ontvankelijk in haar beroep en bezwaar; handhaaft de bestreden aanslag. Aldus gedaan te Arnhem op 2 april 2001 door mr Matthijssen, als voorzitter, mr Röben en mr Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mw mr Van Hoorn als griffier. (E.M. van Hoorn) (T.J. Matthijssen) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 april 2001 Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.