Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0954

Datum uitspraak2001-04-10
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers30493
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Vonnis d.d. 10-04-2001- Zaaknummer 30493 DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ASSEN Vonnis van de president in het kort geding van: CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA) gevestigd te Rijswijk, eiseres in kort geding bij dagvaarding van 10 november 2000, advocaat mr. A.R. de Jonge, procureur mr. R.A.A. Geene, en [gedaagde], wonende, althans verblijvende in het Asielzoekerscentrum Roden, 9301 ZD Roden, Hullenweg 45, gedaagde in kort geding bij gemelde dagvaarding, advocaat mr. Th.H. Meeuwis, OVERWEGINGEN 1. De vordering en het procesverloop 1.1 Eiser heeft bij dagvaarding gevorderd dat de president bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad: a. Gedaagde zal veroordelen het AZC Roden binnen drie dagen na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare, met machtiging op eiser om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien gedaagde aan deze veroordeling niet voldoet; b. Gedaagde zal veroordelen in de kosten van dit geding. 1.2. Ter zitting van 28 maart 2001 heeft eiser bij monde van zijn advocaat van eis geconcludeerd overeenkomstig de dagvaarding. 1.3. Gedaagde heeft de vorderingen bestreden bij monde van haar procureur. 1.4. Beide partijen legden pleitaantekeningen over, waarna zij vonnis verzochten. 2. De feiten 2.1. Gedaagde is een asielzoeker van -naar eigen zeggen - Chinese afkomst. Bij beschikking van 6 april 2000 heeft de IND haar aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan. Hiertegen heeft gedaagde een bezwaarschrift ingediend bij beschikking van 28 juni 2000 niet-ontvankelijk is verklaard. Tegen deze beschikking heeft gedaagde geen rechtsmiddel aangewend, zodat de afwijzing van haar aanvraag onherroepelijk en gedaagde rechtmatig verwijderbaar is geworden 2.2 Op beëindiging van de opvang van gedaagde is het nieuwe terugkeerbeleid van toepassing, omdat in deze zaak na 11 februari 2000 op bezwaar is beslist. Op gedaagde is van toepassing de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997, laatstelijk gewijzigd op 6 december 1999, waarin onder meer is bepaald: artikel 8 lid 1 aanhef en sub c: "De in artikel 5, eerste lid, bedoelde verstrekkingen eindigen in de volgende gevallen c. indien hetzij op de asielaanvraag niet-inwilligend is beschikt en deze beschikking onherroepelijk is geworden hetzij het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is: op de dag na ommekomst van de finale vertrektermijn van 28 dagen." 2.3. Op 2 oktober 2000 heeft gedaagde een gesprek met het COA gevoerd. In dit gesprek is haar verteld dat haar finale vertrektermijn van 28 dagen is gaan lopen, en dus zou aflopen op 30 oktober 2000. 2.4. Na 30 oktober 2000 werd (overeenkomstig het stappenplan 2000) vastgesteld dat gedaagde zich nog in het AZC Roden bevond. Sinds 30 oktober 2000 verblijft gedaagde zonder recht of titel in het AZC Roden. 2.5. Op 22 december 2000 heeft gedaagde een tweede aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend. Deze aanvraag is door de IND als een - tweede - asielaanvraag gekwalificeerd. Over de exacte status van de tweede toelatingsprocedure bestond daags voor het op 8 december 2000 geappointeerde kort geding onduidelijkheid. Om die reden heeft het eiser gedaagde in staat gesteld om gedurende de periode dat het minderjarige kind van gedaagde nog niet de leeftijd van één jaar heeft bereikt, in de opvang te blijven. 3. Het standpunt van eiser 3.1. Eiser benadrukt dat het beleid, inhoudende dat de herhaalde asielaanvraag niet alsnog recht op opvang creëert, bij herhaling is gesanctioneerd door de rechter. 3.2. Eiser heeft belang bij het op korte termijn vrijkomen van de door gedaagde in het AZC gebruikte ruimte, opdat deze ter beschikking kan worden gesteld aan andere asielzoekers die daar ingevolge de Rva wel recht op hebben. 4. Het standpunt van gedaagde 4.1. Gedaagde is van mening dat een beëindigingsbeschikking door eiser ontbreekt en daarmee ook de titel tot ontruiming, zodat eiser in zijn vordering tot ontruiming niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. 4.2. Eiser heeft op 22 december 2000 een herhaald verzoek om toelating als vluchteling ingediend. Dit verzoek is in behandeling genomen en daarover heeft een nader gehoor plaatsgehad. Gedaagde is van mening dat het kort geding dient te worden aangehouden totdat door de IND is beslist op het herhaalde verzoek. 4.3. Gedaagde is de mening toegedaan dat de vordering van eiser dient te worden ontzegd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan en dat eiser dient te worden veroordeeld in de kosten van het geding. 5. De beoordeling 5.1. Door gedaagde is gewezen op enkele annotaties bij gepubliceerde jurisprudentie, waarin wordt uiteengezet dat zolang eiser een toegekende aanspraak, die volgens het Rva moet worden beëindigd, niet opzegt door een beëindigingsbesluit te nemen, de asielzoeker die aanspraak blijft houden. Echter, gelet op de huidige jurisprudentie en regelgeving is een dergelijke beëindigingsbeschikking van eiser niet vereist. Tevens, in navolging van de geldende regelgeving, moet ervan worden uitgegaan dat een herhaald verzoek om toelating als vluchteling, geen recht op opvang creëert en derhalve in onderhavige procedure niet relevant is. Op grond van artikel 4 lid 2 van de Rva geeft een tweede asielaanvraag geen recht op opvang. Het is geldend beleid dat in geval van een tweede asielaanvraag op de regel van artikel 4 lid 2 van de Rva (uitsluitend) een uitzondering wordt gemaakt, indien sprake is van zeer schrijnende humanitaire omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is in dit kort geding niet gebleken. Het gevorderde zal dan ook worden toegewezen. 5.2. Gedaagde zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden verwezen. BESLISSINGEN De president: 1. Beveelt gedaagde het AZC Roden binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare. 2. Machtigt eiser om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien gedaagde aan deze veroordeling niet voldoet. 3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. 4. Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, aan de zijde van de eiser begroot op f 1.550,00 voor salaris en f 547,76 voor verschotten. Gewezen door mr. J.A. van Riessen fungerend-president, in tegenwoordigheid van de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 10 april 2001, en door de fungerend-president en de griffier voornoemd ondertekend.