
Jurisprudentie
AB0951
Datum uitspraak2001-04-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummersreg.nr.: 00/478 veror
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummersreg.nr.: 00/478 veror
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 00/478 VEROR
UITSPRAAK
in het geding tussen:
Stichting Coördinatie Ouderenwerk, eiseres, hierna: de Stichting,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 april 2000.
2. Feiten
De Stichting is in verband met privatisering van een gemeentelijke afdeling opgericht in 1995 en werd sindsdien door verweerder gesubsidieerd voor haar activiteiten in het kader van het gemeentelijke ouderenbeleid.
In de loop van 1997 is door het gemeentebestuur een proces van modernisering van de zorg en dienstverlening, waaronder de ouderenzorg, in gang gezet, waarbij werd gestreefd naar de instelling van een onafhankelijk indicatieorgaan en de oprichting van een zorgloket. In verband hiermee is besloten de taken/functies van de Stichting - te weten zorgcoördinatie, indicatiestelling, informatie en ontwikkeling - te ontvlechten, om te vormen en elders te bundelen tot bredere functies. Bij besluit van 23 december 1997 inzake de toekenning van budgetsubsidie 1998-2000 aan de Stichting is tevens de overgang van de functie indicatiestelling naar het Regionale Indicatieorgaan (RIO) en van de informatiefunctie naar het zorgloket aangekondigd. Over de wijze waarop een en ander zou gaan plaatsvinden is tijdens het veranderingsproces met de Stichting overleg gevoerd.
Bij brief van 22 december 1998 heeft verweerder de Stichting onder meer medegedeeld ernaar te streven de subsidierelatie met de Stichting per 1 januari 2000 te beëindigen.
Bij brief van 28 juni 1999 heeft verweerder de Stichting in kennis gesteld van zijn besluit van 15 juni 1999 inzake de “ontvlechting” van de Stichting. Dit besluit houdt, voor zover hier van belang, in dat:
1. de nog bestaande subsidierelatie met de Stichting per 1 januari 2000 wordt beëindigd;
2. aan de Stichting voor het jaar 1999 subsidie wordt verstrekt ten bedrage van f 617.478,-voor de functie informatie/zorgloket en ten bedrage van f 333.641,- voor de functie ontwikkeling.
Bij brief van 3 augustus 1999 heeft de Stichting bezwaar gemaakt tegen - onder meer - de hiervoor genoemde onderdelen van het besluit van 15 juni 1999.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschift ongegrond verklaard, met de uitzondering dat een nadere beslissing ten aanzien van het bezwaar inzake de toerekening van formatie aan de functie zorgcoördinatie wordt aangehouden in afwachting van nader overleg met de Stichting.
3. Procesverloop
Namens de Stichting heeft mr. E. Pasman, advocaat te Amsterdam, beroep ingesteld op de in een aanvullend beroepschrift (met bijlagen) vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Hierop is namens de Stichting schriftelijk gereageerd onder bijvoeging van nadere stukken. Verweerder heeft desverzocht nadere stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 januari 2001. Namens de Stichting is mr. Pasman, voornoemd, verschenen, bijgestaan door J.P.C.G. Sniedt en J.G. Bitter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Oenema en F.C.J.A. Kruitbosch-Rutgers.
4. Motivering
4.1. In geschil is in de eerste plaats het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit tot beëindiging van de subsidierelatie met de Stichting met ingang van 1 januari 2000. Deze beëindiging betekent dat verweerder met ingang van die datum geen subsidie meer verleent aan de Stichting ter zake van de functies informatie/zorgloket en ontwikkeling. Voor wat betreft de functie indicatiestelling is reeds voor het jaar 1999 geen subsidie meer aan de Stichting verstrekt in verband met de toekenning van subsidie aan het RIO.
De grieven van de Stichting betreffen de wijze waarop het beëidigingsbesluit en een aantal daaraan ten grondslag liggende notities zijn voorbereid. De Stichting is - kort samengevat - van mening dat het aan voldoende inhoudelijk overleg met haar heeft ontbroken en dat zij, in strijd met eerder gemaakte afspraken, ten onrechte niet op basis van gelijkwaardigheid is betrokken bij de opstelling van het concept voor de notitie “Zorgloket”.
Ter zitting is gebleken dat de Stichting met het instellen van beroep niet nastreeft dat de beëindiging van de subsidierelatie per 1 januari 2000 en de daaraan ten grondslag liggende “ontvlechting” c.q. overheveling van taken naar andere instanties geheel of ten dele ongedaan worden gemaakt. De gemachtigde van de Stichting heeft er in dit verband op gewezen dat de rechtbank in geval van vernietiging van het bestreden besluit kan bepalen dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Voorts is gesteld noch gebleken dat de Stichting het verkrijgen van schadevergoeding in verband met enigerlei financiële benadeling nastreeft.
De rechtbank stelt vast dat de Stichting met het instellen van beroep ter zake van de beëindiging van de subsidierelatie niet uit is op het bereiken van enig materieel resultaat.
De Stichting wenst, kennelijk om principiële redenen, uitsluitend een oordeel te verkrijgen
over het handelen van verweerder jegens haar in het traject van voorbereiding van het beëindigingsbesluit. Een zodanige wens van principiële aard tot het verkrijgen van een oordeel over overheidshandelen levert naar vaste jurisprudentie onvoldoende belang op om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan.
Dit brengt met zich dat het beroep, voor zover het de beëindiging van de subsidierelatie per 1 januari 2000 betreft, wegens het ontbreken van een processueel belang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.2. In de tweede plaats is in geschil de subsidieverlening voor het jaar 1999. De grieven van de Stichting zijn gericht tegen de wijze van berekening van de toegekende subsidiebedragen
voor de functies informatie/zorgloket respectievelijk ontwikkeling en daarmee tegen de hoogte van die bedragen.
Verweerder is blijkens de stukken bij de subsidieberekening uitgegaan van een bepaalde toedeling van personeelsformatie aan de verschillende functies, namelijk 4,1 fte aan de functie indicatiestelling/RIO, 4,7 fte aan de functie informatie/zorgloket, 3,7 fte aan de functie zorgcoördinatie en 2,6 fte aan de functie ontwikkeling.
De Stichting heeft tegen deze formatietoedeling een tweetal grieven aangevoerd. De eerste grief houdt in dat ten onrechte 1 fte teveel is toegedeeld aan de functie indicatiestelling c.q. het RIO. Naar de mening van de Stichting had deze 1 fte moeten worden toegedeeld aan de functie ontwikkeling. De hier in geding zijnde 1 fte betreft de vroegere formatieplaats van een medewerker c.q. projectleider van de Stichting die eind 1998 bij de Stichting is weggegaan en in dienst is getreden bij het RIO, nadat hij eind 1997 al door de Stichting beschikbaar was gesteld ten behoeve van werkzaamheden voor de tijdelijke werkorganisatie in afwachting van de oprichting van het RIO.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot de toedeling van de onderhavige formatieplaats van 1 fte aan het RIO. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de betrokken projectleider al vanaf eind 1997 volledig was belast met werkzaamheden op het gebied van indicatiestelling en voorts dat zijdens verweerder op 9 november 1998 aan de Stichting is medegedeeld dat de door het vertrek van de betrokken projectleider ontstane vacature niet meer mocht worden vervuld, althans niet ten laste van de gemeentelijke subsidie, zodat de toedeling van de onderhavige 1 fte aan het RIO geen verrassing meer kon zijn voor de Stichting. De rechtbank wijst er nog op dat blijkens het verslag van de hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure (blz. 3 midden) door de heer Bitter namens de Stichting is verklaard dat de Stichting niet in financiële problemen komt door de onderhavige gemeentelijke berekeningswijze.
De tweede grief betreft de toerekening van - naar de mening van de Stichting - 1,2 fte teveel aan de functie zorgcoördinatie en daarmee te weinig aan de functies informatie/zorgloket en ontwikkeling.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op dit punt geen standpunt heeft ingenomen bij het bestreden besluit en zijn nadere beslissing ter zake hiervan heeft aangehouden. De rechtbank acht dit in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ingevolge welke bepaling verweerder gehouden is tot een volledige heroverweging van het primaire besluit op grondslag van het bezwaar.
De brengt met zich dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft de subsidietoekenning voor het jaar 1999. Verweerder dient alsnog nader te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht het daarbij raadzaam dat verweerder de Stichting eerst uitnodigt voor nader overleg over het geschilpunt met betrekking tot de toerekening van formatie aan de functie zorgcoördinatie.
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.2 is geoordeeld bestaat er aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van de Stichting. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van kosten van rechtsbijstand 2,5 punten toegekend met een wegingsfactor 1.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de beëindiging van de subsidierelatie met ingang van 1 januari 2000;
verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de subsidietoekenning voor het jaar 1999;
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
bepaalt dat verweerder in zoverre een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak en dit besluit bekendmaakt binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak;
gelast verweerders gemeente aan de Stichting het betaalde griffierecht van f 450,- te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van de Stichting tot een bedrag van f 1.775,- ter zake van rechtsbijstand, te betalen door verweerders gemeente.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: