
Jurisprudentie
AB0948
Datum uitspraak2001-03-28
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers767-H-00
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers767-H-00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Uitspraak : 28 maart 2001
Rekestnummer : 767-H-00
Rekestnr. rechtbank : A. 99-5581
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats vader],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.A.M. Perquin,
tegen
[naam moeder],
wonende te [woonplaats moeder],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.B. Peters.
PROCESVERLOOP
De vader is op 17 oktober 2000 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 29 augustus 2000.
De moeder heeft op 21 december 2000 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof brieven met bijlagen ingekomen, gedateerd 2 januari 2001 en 23 januari 2001.
Op 9 februari 2001 is de zaak mondeling behandeld. De vader is, hoewel daartoe behoor-lijk opge-roepen, niet in persoon versche-nen. Wel is verschenen zijn raadsman mr. P.A.M. Perquin. De moeder is verschenen vergezeld van haar raadsman mr. J.B. Peters.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
Uit de relatie van partijen is op 12 oktober 1995 [het kind] geboren. De vader heeft [het kind] erkend.
De partijen zijn op 12 september 1997 gehuwd.
Bij beschikking van 9 december 1998 is door de rechtbank te ’s-Gravenhage tussen de par-tijen de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 29 januari 1999.
Bij die beschikking is aan de vader ¦ 350,- per maand kinderalimenta-tie opgelegd, met ingang van de dag waarop het opgedragen gezag na de echtscheiding begint.
Bij verzoekschrift van 6 september 1999 aan de rechtbank te ‘s-Gravenhage heeft de vader verzocht, op grond van gewijzigde omstandigheden, de beschikking van 9 december 1998 te wijzigen in dier voege, dat de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 18 juni 1999 wordt bepaald op nihil. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader afgewezen.
Ten aanzien van de vader.
De vader is geboren op 14 maart 1970 en is alleenstaand. In februari 1999 heeft hij f 350,= kinderalimentatie betaald. Vanaf 1 maart 1999 heeft hij geen bijdrage meer betaald.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek alsnog toe te wijzen.
De moeder bestrijdt zijn beroep.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof rondt bedragen af op hele guldens.
2. De behoefte aan een door de vader aan de moeder te betalen kinderali-men-tatie staat als niet bestreden vast. Alleen de draagkracht van de vader is in geschil.
3. De vader heeft in hoger beroep aangevoerd - kort samengevat - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er bij hem geen sprake is van een niet voor herstel vatbaar inkomensverlies. Bovendien, zo stelt de man, leidt het afwijzen van zijn inleidende verzoek tot een draagkracht die lager ligt dan 90 % van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, hetgeen in strijd is met de wettelijke normen.
4. Vast staat dat de vader in loondienst werkte, waarbij zijn draagkracht de vastgestelde kinderalimentatie van f 350,= per maand toeliet. Nadat hij op 18 juni 1999 op staande voet is ontslagen, heeft de vader dit ontslag niet in rechte aangevochten. De desbetreffende uitkeringsinstantie heeft vervolgens geweigerd de vader voor een WW-uitkering in aanmerking te brengen, omdat er sprake zou zijn van verwijtbare werkloosheid. Aan de vader is vervolgens per 6 augustus 1999 een bijstandsuitkering toegekend. Sedert 20 april 2000 werkt hij voor 12 uur per week als pizza-bakker tegen een netto salaris van f 847,= per maand. Aannemelijk is gemaakt dat de Gemeentelijke Sociale Dienst te Zoetermeer heeft ingestemd met voornoemde deeltijd werkzaamheden omdat hij last heeft van depressiviteitsklachten.
5. Uit de door de vader overgelegde brief van het Buro voor Rechtshulp d.d. 10 november 1999 blijkt dat de vader om bewijstechnische redenen zijn ontslag niet heeft aangevochten. Niet is gebleken dat de vader bij zijn afweging in ogenschouw heeft genomen dat een en ander wellicht ten koste zou gaan van zijn alimentatieverplichtingen jegens zijn kind. Evenmin heeft hij verweer gevoerd tegen de weigering van het GAK hem een WW-uitkering toe te kennen. In de brief van het GAK d.d. 3 augustus 1999 is tevens vermeld dat de vader volgens de werkgever meerdere keren zonder opgaaf van redenen niet op zijn werk is verschenen. In hoger beroep is door de vader het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Zijn enkele stelling waarin hij betwist dat hij vaker niet op zijn werk is verschenen is noch in het beroepschrift noch ter terechtzitting nader onderbouwd. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de vader zelf debet is aan het gemis van inkomsten.
6. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of deze daling dan geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing dient te worden gelaten bij de bepaling van de alimentatie. In dit kader is in de eerste plaats van belang of de vader redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijk inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen.
6.1 Blijkens een overgelegde brief van de gemeente Zoetermeer d.d. 25 januari 2000 is de vader overeenkomstig het advies van de GGD gedeeltelijk arbeidsgeschikt verklaard, te weten voor 15 uur tot 20 uur per week, voor de duur van zes maanden, tot 16 mei 2000. Vervolgens heeft de vader bij brief van 25 augustus 2000 een nieuwe beslissing van de gemeente Zoetermeer ontvangen, waaruit blijkt dat hij overeenkomstig het advies van de GGD opnieuw gedeeltelijk arbeidsgeschikt is verklaard, te weten voor 15 tot 20 uur per week, voorlopig voor de duur van twaalf maanden. Het hof is van oordeel, mede gelet op de mate van arbeidsongeschiktheid, dat de vader voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij momenteel redelijkerwijs niet meer in staat kan worden geacht zich het oorspronkelijk inkomen geheel te gaan verwerven.
6.2 In dit kader overweegt het hof evenwel dat als de vader zijn oorspronkelijke baan had behouden en dan gedeeltelijk arbeidsongeschikt was geworden, hij op grond van het advies van de GGD een gedeeltelijke (Ziektewet)uitkering zou hebben gekregen en daarna een WAO-uitkering. In het licht van deze omstandigheden acht het hof door de vader niet aangetoond dat hij dan niet in staat zou zijn f 150,= per maand kinderalimentatie te betalen.
7. Verder is het hof uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat de vader in de periode vanaf 18 juni 1999 (toen hij werd ontslagen) tot 6 augustus 1999 (vanaf welke datum hij een bijstandsuitkering ontving) geen relevante inkomsten heeft genoten. Het hof ziet in deze omstandigheid aanleiding om de kinderalimentatie in die periode op nihil te stellen. Vanaf 6 augustus 1999 laat zijn draagkracht, gelet op het onder 6.2 overwogene, naar het oordeel van het hof geen hogere kinderalimentatie toe dan f 150,= per maand, waarbij tevens in aanmerking is genomen dat het inkomen van de vader dan niet beneden het niveau van 90 % van de toepasselijke bijstandsnorm zakt. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de bestreden uitspraak niet aan de wettelijke maatstaven voldoet en derhalve dient te worden vernietigd.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kin-derali-mentatie voor de periode vanaf 18 juni 1999 tot 6 augustus 1999 op nihil en vanaf 6 augustus 1999 op f 150,= per maand, wat de na heden te ver-schij-nen termijnen betreft bij voor-uitbe-ta-ling te vol-doen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Schuering, Dusamos en Mulder, bijge-staan door Lekahena als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 28 maart 2001.