
Jurisprudentie
AB0946
Datum uitspraak2001-03-05
Datum gepubliceerd2001-08-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers2001/214 GEMWT V1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-08-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers2001/214 GEMWT V1
Statusgepubliceerd
Indicatie
In casu geen stelselmatig informatie inwinnen als bedoeld in art. 126j WvSv.
Sluiting woning onder toepassing van art. 174a Gemeentewet voor 6 maanden op de grond dat in en vanuit het perceel verdovende middelen worden verkocht.
Op grond van een politierapportage en processen-verbaal kan verweerder zich in casu op het standpunt stellen dat vanuit de woning softdrugs worden verhandeld. Tevens is voldoende aannemelijk dat sprake is van concrete overlast in die zin dat de openbare orde rond de woning ernstig wordt verstoord. Verzoekster stelt dat verweerder onrechtmatig handelt en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door toe te staan dat de politie op oneigenlijke gronden gebruikt maakt van camera's. Onder verwijzing naar art. 126g WvSv stelt de gemachtigde dat het stelselmatig gebruik maken door de politie van de camera's een ander doel dient dan waarvoor de camera's zijn geïnstalleerd. Deze camera's worden immers gebruikt om stelselmatig informatie in te winnen over personen ex art. 126j WvSv. Nu verweerder dit toestaat is sprake van détournement de pouvoir.
Dienaangaande overweegt de president dat uit de rapportage en processen-verbaal van de politie blijkt dat de politie haar conclusies grotendeels heeft gebaseerd op eigen waarnemingen en observaties, zonder hulp van camera's, alsmede op afgelegde verklaringen van de aangehouden personen. Niet aannemelijk is geworden dat de camera's veeleer zijn gebruikt voor het stelselmatig inwinnen van informatie over personen door de politie en niet, zoals zijdens verweerder ter zitting is aangevoerd, voor het gadeslaan van activiteiten op straat. De enkele omstandigheid dat een persoon wordt staande gehouden en ondervraagd door de politie, nadat de politie op de monitor heeft gezien dat deze persoon de woning in geding heeft bezocht, is onvoldoende voor het oordeel dat de camera's zijn gebruikt om over die persoon stelselmatig informatie in te winnen als bedoeld in art. 126j van het Wetboek van Strafvordering.
Voor het overige heeft de gemachtigde voor zijn stelling niets bijgebracht. Verweerder kon zijn standpunt derhalve baseren op de van de politie verkregen informatie.
Nu verweerder geen andere minder ingrijpende middelen (meer) voorhanden had om de overlast in voldoende mate te kunnen bestrijden was hij bevoegd tot sluiting van de woning.
Sluiting woning onder toepassing van art. 174a Gemeentewet voor 6 maanden op de grond dat in en vanuit het perceel verdovende middelen worden verkocht.
Op grond van een politierapportage en processen-verbaal kan verweerder zich in casu op het standpunt stellen dat vanuit de woning softdrugs worden verhandeld. Tevens is voldoende aannemelijk dat sprake is van concrete overlast in die zin dat de openbare orde rond de woning ernstig wordt verstoord. Verzoekster stelt dat verweerder onrechtmatig handelt en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door toe te staan dat de politie op oneigenlijke gronden gebruikt maakt van camera's. Onder verwijzing naar art. 126g WvSv stelt de gemachtigde dat het stelselmatig gebruik maken door de politie van de camera's een ander doel dient dan waarvoor de camera's zijn geïnstalleerd. Deze camera's worden immers gebruikt om stelselmatig informatie in te winnen over personen ex art. 126j WvSv. Nu verweerder dit toestaat is sprake van détournement de pouvoir.
Dienaangaande overweegt de president dat uit de rapportage en processen-verbaal van de politie blijkt dat de politie haar conclusies grotendeels heeft gebaseerd op eigen waarnemingen en observaties, zonder hulp van camera's, alsmede op afgelegde verklaringen van de aangehouden personen. Niet aannemelijk is geworden dat de camera's veeleer zijn gebruikt voor het stelselmatig inwinnen van informatie over personen door de politie en niet, zoals zijdens verweerder ter zitting is aangevoerd, voor het gadeslaan van activiteiten op straat. De enkele omstandigheid dat een persoon wordt staande gehouden en ondervraagd door de politie, nadat de politie op de monitor heeft gezien dat deze persoon de woning in geding heeft bezocht, is onvoldoende voor het oordeel dat de camera's zijn gebruikt om over die persoon stelselmatig informatie in te winnen als bedoeld in art. 126j van het Wetboek van Strafvordering.
Voor het overige heeft de gemachtigde voor zijn stelling niets bijgebracht. Verweerder kon zijn standpunt derhalve baseren op de van de politie verkregen informatie.
Nu verweerder geen andere minder ingrijpende middelen (meer) voorhanden had om de overlast in voldoende mate te kunnen bestrijden was hij bevoegd tot sluiting van de woning.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE Roermond
kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de president van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procedurenr. : 2001/214 GEMWT V1
Inzake : A h.o.d.n. C., wonende te B, verzoekster,
tegen : De Burgemeester van de gemeente Venlo, te Venlo, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd:
het besluit van verweerder d.d. 27 januari 2001,
kenmerk: COBMB nr: 01-01692.
Datum van behandeling ter zitting: 21 februari 2001
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder, onder toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet, besloten de woning aan de […] […] te B voor een periode van zes maanden te sluiten.
Tegen dit besluit is namens verzoekster bij schrijven van 31 januari 2001 een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens heeft verzoekster zich gewend tot de president van de rechtbank met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoeksters gemachtigde gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 21 februari 2001, waar verzoekster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat te Venlo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.G. Vincken.
II. OVERWEGINGEN.
Verzoekster is eigenaresse/verhuurster van het pand […] […] te B (hierna te noemen: de woning). Bij brief van 24 augustus 2000 heeft verweerder aan verzoekster een vooraankondiging tot het toepassen van bestuursdwang bekend gemaakt ten aanzien van de woning, omdat verweerder uit rapportages van politie is gebleken dat de woning wordt gebruikt als een koffieshop. Op de naar aanleiding van die vooraankondiging op 6 september 2000 gehouden hoorzitting heeft verzoekster haar zienswijze kenbaar gemaakt. Bij brief van 15 september 2000 heeft verweerder de bewoners/huurders van de woning gelast het strijdige gebruik van de woning met onmiddellijke ingang te (doen) beëindigen en achterwege te laten. Indien het strijdige gebruik wordt voortgezet of hervat zal verweerder dit gebruik doen staken. Verzoekster is door verweerder op 21 september 2000 in kennis gesteld van de aanschrijving van 15 september 2000. Gedurende de periode oktober/november 2000 heeft de politie (wederom) geconstateerd dat van uit de woning verdovende middelen worden verkocht. Op grond daarvan is verweerder op 19 december 2000 overgegaan tot het uitoefenen van bestuursdwang, in die zin dat de inventaris van de koffieshop is verwijderd. Bij brief van 20 december 2000 heeft verweerder verzoekster geïnformeerd omtrent de toegepaste bestuursdwang. Op 3 januari 2001 heeft de politie aan verweerder gerapporteerd inzake de (voortdurende) handel in verdovende middelen in de woning en de daardoor veroorzaakte overlast voor de buurtbewoners. Nadien heeft de politie nog meerdere malen geconstateerd dat van uit de woning verdovende middelen worden verhandeld. Bij schrijven van 12 januari 2001 heeft verweerder verzoekster meegedeeld op grond van klachten uit de buurt en politierapportages het voornemen te hebben om met toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet de woning te sluiten. De sluiting houdt in dat de huurders de woning dienen te verlaten en/of te ontruimen en dat de woning voor een bepaalde periode -gedacht dient te worden aan een periode van zes maanden - ontoegankelijk wordt gemaakt. Verzoekster heeft op 16 januari 2001 van de gelegenheid gebruik gemaakt om haar zienswijze inzake dit voornemen kenbaar te maken.
Bij het onderhavige bestreden besluit van 27 januari 2001 heeft verweerder besloten de woning voor een periode van zes maanden te sluiten. Verweerder heeft daarbij onder meer het navolgende overwogen:
"Uit een politierapportage en klachten uit de omgeving blijkt, dat in en vanuit het perceel […] […] verdovende middelen worden verkocht.
De overlast blijkt uit: een grote aanloop van (Duitse) klanten, bedreigd voelen, in de avond- en nachturen niet meer op straat durven, verkeerd aanbellen, parkeer- en/of verkeersoverlast, geluidsoverlast, aantreffen van onder invloed verkerende gebruikers, vervuiling op straat en trottoir, openlijk urineren op straat of tegen gevels.
Gezien het in de gemeente Venlo gevoerde beleid, gericht op het tegengaan en voorkomen van overlast tengevolge van de handel in drugs, is het onaanvaardbaar dat vanuit woningen in verdovende middelen wordt gehandeld. Deze activiteiten (handel in drugs) vormen een bedreiging voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en verstoren de openbare orde in ernstige mate".
Verweerder heeft verzoekster tevens meegedeeld dat de bewoner van de woning tot donderdag 1 februari 2001 de tijd krijgt om de woning te ontruimen, voor zover nodig alle leidingen af te sluiten en vervolgens alle deuren en ramen van het pand deugdelijk fysiek af te sluiten.
Ter zake van dit besluit is namens verzoekster de president van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen tot op het bezwaarschrift is beslist, in ieder geval voor een periode van minimaal zes maanden.
Onder verwijzing naar het bij verweerder ingediende bezwaarschrift ontkent verzoekster, bij gebrek aan wetenschap, dat in en van uit de woning handel in drugs plaatsvindt. Verzoekster wordt door de sluiting onevenredig in haar zakelijke belangen getroffen. De financiële/zakelijke belangen ven verzoekster dienen zwaarder te wegen dan de belangen van verweerder. Door toe te staan dat de politie Limburg-Noord op oneigenlijke gronden gebruik maakt van camera's bij haar observaties van de woning, handelt verweerder onrechtmatig en in ieder geval in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
De president concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Ook acht de president het spoedeisend belang van het verzoek, mede gelet op het feit dat verweerder op 1 februari 2001 de sluiting van de woning daadwerkelijk heeft geëffectueerd, genoegzaam aangetoond.
Voorlopig oordelend in de hoofdzaak overweegt de president als volgt.
Artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord. Uit de parlementaire behandeling van dit artikel kan het navolgende worden afgeleid:
"Voor het kunnen hanteren van de voorgestelde sluitingsbevoegdheid is niet voldoende dat er vrees voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde bestaat. Er zal sprake moeten zijn van een situatie waarin de openbare orde daadwerkelijk wordt verstoord en wel in zodanige mate dat een sluiting te rechtvaardigen is. Deze voorwaarden vloeien voort uit de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit waaraan iedere beperking van grondrechten en derhalve ook de onderhavige moet voldoen.
Elk besluit tot sluiting zal deugdelijk moeten worden gemotiveerd. Deze motivering zal gegrond moeten zijn op bewijsstukken waaruit duidelijk en overtuigend blijkt dat er van een verstoring van de openbare orde sprake is. Als bewijsstukken kunnen dienen politierapporten en processenverbaal."
En voorts:
"Ingevolge artikel 8 van het EVRM is een beperking van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer alleen toegestaan, indien zij beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte ('pressing social need'). Dit impliceert dat het sluiten van een woning wegens overlast alleen dan gerechtvaardigd kan worden geacht, als de overlast maatschappelijk onaanvaardbare vormen heeft aangenomen en er geen andere, minder ingrijpende middelen zijn om de overlast in voldoende mate te kunnen bestrijden."
Verweerder hanteert ten aanzien van de handel in verdovende middelen van uit woningen een beleid, welk beleid er op neerkomt dat de gebruikers/bewoners en de eigenaar van de woning van te voren worden gewaarschuwd dat deze handel zal leiden tot bestuursrechtelijke maatregelen. Waar mogelijk zal eerst bestuursdwang worden toegepast, hetgeen betekent dat de zaken die wijzen op de handel in verdovende middelen uit de woning worden verwijderd. Indien de maatregel niet het gewenste effect heeft zal de woning op grond van artikel 174a van de Gemeentewet worden gesloten. Dit betekent dat bewoners dan moeten verhuizen en dat ook de eigenaar niet over zijn eigendom kan beschikken aangezien de woning wordt dichtgetimmerd. Een eerste sluiting duurt zes maanden. Naar het oordeel van de president kan dit beleid, mede gelet op de parlementaire behandeling van artikel 174a van de Gemeentewet, aanvaardbaar worden geacht. Het beleid is voorts in voldoende mate bekendgemaakt, laatstelijk nog gepubliceerd op 13 december 2000.
De president is uit de gedingstukken gebleken dat verweerder zich op grond van de politierapportage van 3 januari 2001 en op grond van de processen-verbaal van de politie en klachten op het standpunt stelt dat door de voortdurende verkoop van softdrugs vanuit de woning de openbare orde rondom de woning wordt verstoord. Die verstoring blijkt, aldus verweerder, uit een grote aanloop van gebruikers, het zich bedreigd voelen van de buurtbewoners en derhalve in de avonduren en nachturen niet meer op straat durven, verkeerd aanbellen, parkeer- en/of verkeersoverlast, geluidsoverlast, het aantreffen van onder invloed verkerende gebruikers, vervuiling op straat en het trottoir en het openlijk urineren op straat of tegen gevels. Op grond van de genoemde politierapportage en processen-verbaal kon verweerder zich, naar het voorlopig oordeel van de president, op het standpunt stellen dat vanuit de woning softdrugs worden verhandeld. Tevens is het voldoende aannemelijk te achten dat door de gedragingen in de woning, in de vorm van de verkoop van soft-drugs, sprake is van concrete overlast in die zin dat de openbare orde rond de woning ernstig wordt verstoord. Dat verzoekster niet op de hoogte zou zijn geweest van de handel in verdovende middelen van uit de woning is, gelet op de strekking van artikel 174a van de Gemeentewet, niet van belang. Overigens acht de president het onwaarschijnlijk dat verzoekster daarvan niet op de hoogte is geweest, nu verzoekster, zoals uit de voorgaande feitelijke overwegingen blijkt, door verweerder vanaf augustus 2000 regelmatig is geïnformeerd inzake de handel in verdovende middelen van uit de woning. Voorts blijkt uit het verslag van de op 6 september 2000 gehouden hoorzitting dat verzoekster bekend was met de handel in verdovende middelen van uit de woning.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder onrechtmatig handelt en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door toe te staan dat de politie Limburg-Noord op oneigenlijke gronden gebruik maakt van camera's. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster dat standpunt nader toegelicht. Onder verwijzing naar artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering en de toelichting op dat artikel stelt de gemachtigde dat het stelselmatig gebruikmaken door de politie van de camera's een ander doel dient dan waarvoor de camera's zijn geïnstalleerd.
De camera's worden immers gebruikt om stelselmatig informatie in te winnen over personen als bedoeld in artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering. Nu verweerder dit toestaat is sprake van détournement de pouvoir.
Dienaangaande overweegt de president dat uit de rapportage en processen-verbaal van de politie blijkt dat de politie haar conclusies grotendeels heeft gebaseerd op eigen waarnemingen en observaties, zonder hulp van camera's, alsmede op afgelegde verklaringen van de aangehouden personen. Voorts heeft verzoeksters gemachtigde, naar het oordeel van de president, niet aannemelijk kunnen maken dat de camera's veeleer zijn gebruikt voor het stelselmatig inwinnen van informatie over personen door de politie en niet, zoals zijdens verweerder ter zitting is aangevoerd, voor het gadeslaan van activiteiten op straat. De enkele omstandigheid dat een persoon wordt staande gehouden en ondervraagd door de politie, nadat de politie op de monitor heeft gezien dat deze persoon de woning in geding heeft bezocht, is onvoldoende voor het oordeel dat de camera's zijn gebruikt om over die persoon stelselmatig informatie in te winnen als bedoeld in artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering. Voor het overige heeft de gemachtigde voor zijn stelling niets bijgebracht. Verweerder kon zijn standpunt derhalve baseren op de van de politie verkregen informatie. Van strijd met artikel 3:3 van de Awb en strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is de president ook voor het overige niet gebleken.
Op grond van voornoemde rapportage en de processen-verbaal van de politie en de aard en de strekking van de daarin voorkomende klachten moet, voorlopig oordelend, tevens worden gezegd dat de overlast maatschappelijke onaanvaardbare vormen heeft aangenomen. Nu verweerder ter zake van onderhavige woning eerder heeft gelast het strijdige gebruik van de woning te staken en is overgegaan tot effectuering van de aangezegde bestuursdwang, in die zin dat hij de attributen die wijzen op handel in verdovende middelen heeft (doen) verwijderen, en ook nadien, blijkens de politiemutaties, de overlast is blijven bestaan, moet tevens worden gezegd dat verweerder geen andere minder ingrijpende middelen (meer) voorhanden had om de overlast in voldoende mate te kunnen bestrijden. Verweerder was derhalve bevoegd om over te gaan tot sluiting van de betreffende woning.
Ingevolge artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt de burgemeester in het besluit de duur van de sluiting. In het onderhavige geval heeft verweerder de duur van de sluiting bepaald op zes maanden. Verweerder acht deze periode, zoals uit het aan de bewoners van de woning toegezonden besluit blijkt, noodzakelijk om de langdurige bekendheid van de woning als pand waar verdovende middelen worden gekocht, verkocht en gebruikt kunnen worden, te doorbreken. Teneinde een langere periode van rust voor de woonomgeving te kunnen garanderen, acht verweerder een sluiting van deze duur essentieel.
De president acht het door verweerder gehanteerde beleid ter uitvoering van dit artikellid, mede gelet op de parlementaire behandeling op dit punt, niet onredelijk. Tevens moet worden gezegd dat de sluitingsduur van zes maanden ten aanzien van de onderhavige woning in overeenstemming is met het gevoerde beleid. Van strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, in die zin dat verzoekster onevenredig in haar financiële/zakelijke belangen is getroffen, zoals namens verzoekster is aangevoerd, is de president niet gebleken.
Op grond van voorgaande overwegingen komt het de president niet waarschijnlijk voor dat het besluit in de hoofdzaak voor vernietiging in aanmerking komt. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient om die reden te worden afgewezen.
Beslist wordt zoals aangegeven in rubriek III.
III. BESLISSING
De president van de arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. W.M. Callemeijn in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2001.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 5 maart 2001
RG
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.