
Jurisprudentie
AB0935
Datum uitspraak2001-02-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 00/54
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 00/54
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet de rechtbank maar de ABRS in eerste en enige aanleg bevoegd inzake beroepen inzake de Wet op de waterkering.
Beroep tegen ongegrond-verklaring van bezwaarschrift tegen besluit tot vaststelling van het dijkversterkingsplan van dijkvak 14 te Sliedrecht.
De ABRS heeft zich bij uitspraak van 26 juni 2000 (AB 2000/407) bevoegd geacht in eerste en enige instantie kennis te nemen van een beroep tegen de weigering van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland tot herziening van hun goedkeuring voor het dijkversterkingsplan voor dijkvak 14 te Sliedrecht. Tegen dit besluit, dat de in de artikelen 17 tot en met 23 en de artikelen 18 tot en met 23 van de Wet op de waterkering (verder te noemen: de Wwk) bedoelde procedure niet had doorlopen, stond op grond van art. 24 Wwk geen rechtstreeks beroep bij de ABRS open.
Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wwk alsmede gelet op het belang van de rechtseenheid ten aanzien van het beroepsrecht inzake de Wwk, dienen beroepen die hun grondslag vinden in de Wwk echter zoveel mogelijk door de ABRS, oordelende in eerste en enige aanleg, te worden behandeld, aldus de ABRS.
De overwegingen van de ABRS gaan evenzeer op voor het thans voorliggende beroep, dat ingevolge art. 2 Wwk, eveneens zijn grondslag vindt in de Wwk en dat ziet op een besluit tot vaststelling van het in die zaak aan de orde zijnde dijkversterkingsplan. Niet de rechtbank, maar de ABRS is derhalve, als eerste en enige instantie, bevoegd kennis te nemen van dit beroep.
De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren en het beroepschrift en de stukken doorzenden naar de ABRS.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
mrs. H.T.J.F. Verhappen, J. Brand, L. de Loor-Alwin
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 00/54
Uitspraak in de zaak van
Belangenvereniging van dijkvak 14 Baanhoek te Sliedrecht, eiseres,
tegen
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 20 mei 1999, kenmerk HKW/AK 5122/99, heeft verweerder het verzoek van eiseres tot heroverweging van verweerders besluit van 26 april 1990 tot vaststelling van het dijkversterkingsplan van dijkvak 14 te Sliedrecht afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres op grond van het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: de Awb) bij brief van 26 juni 1999 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 13 december 1999, kenmerk: HKW/AK 11993/99, heeft verweerder eiseresses bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 18 januari 2000, ingekomen op 18 januari 2000, beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (verder te noemen: de rechtbank).
De zaak is op 5 januari 2001 behandeld ter zitting van een meervoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen bij gemachtigden S.B. Marcelis en J.M.M. de Keizer.
Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigden mr. P. Putters en ir. D.C. van Ooijen.
Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is verschenen bij gemachtigde mr. A.R. Krijgsman.
2. Overwegingen.
Artikel 24, eerste lid, van de Wet op de waterkering (verder te noemen: de Wwk) bepaalt dat tegen een besluit op grond van artikel 7, voor zover dit is genomen met toepassing van de artikelen 17 tot en met 23, en de artikelen 18 tot en met 23, een belanghebbende beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder te noemen: de ABRS).
De ABRS heeft zich bij uitspraak van 26 juni 2000 (AB 2000/407) bevoegd geacht in eerste en enige instantie kennis te nemen van een beroep tegen de weigering van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland tot herziening van hun goedkeuring voor het dijkversterkingplan voor dijkvak 14 te Sliedrecht. Tegen dit besluit, dat de in de artikelen 17 tot en met 23 en de artikelen 18 tot en met 23 van de Wwk bedoelde procedure niet had doorlopen, stond op grond van artikel 24 van de Wwk geen rechtstreeks beroep bij de ABRS open. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wwk (Kamerstukken II 1994-1995, 21 195, nr. 12, bladzijde 8 en 13/14) alsmede gelet op het belang van de rechtseenheid ten aanzien van het beroepsrecht inzake de Wwk, dienen beroepen die hun grondslag vinden in de Wwk echter zoveel mogelijk door de ABRS, oordelende in eerste en enige aanleg, te worden behandeld, aldus de ABRS.
Naar het oordeel van de rechtbank gaan de hiervoor bedoelde overwegingen van de ABRS evenzeer op voor het thans voorliggende beroep, dat ingevolge artikel 2 van de Wwk, eveneens zijn grondslag vindt in de Wwk en dat ziet op een besluit tot vaststelling van het in die zaak aan de orde zijnde dijkversterkingsplan. Niet de rechtbank, maar de ABRS is derhalve, als eerste en enige instantie, bevoegd kennis te nemen van dit beroep.
De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren en het beroepschrift en de stukken doorzenden naar de ABRS.
De rechtbank ziet geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank beslist als volgt.
3. Beslissing.
De Arrondissementsrechtbank te Dordrecht,
verklaart zich onbevoegd;
bepaalt dat het beroepschrift wordt doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. H.T.J.F. Verhappen, voorzitter van de meervoudige kamer, en
mrs. J. Brand en L. de Loor-Alwin, rechters, en door de voorzitter en mr. A. Landstra, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 16 maart 2001
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.