Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0932

Datum uitspraak2001-01-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers00/132
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beleid verweerder inzake uitzondering op hoorplicht is niet onaanvaardbaar, nu in verband met grote recreatiedruk voortvarend optreden vereist is en kampeerbedrijven voldoende zijn geïnformeerd over het handhavingsbeleid. Beleid inzake begunstigingstermijn van 48 uur bij dwangsomaanzegging evenmin onaanvaardbaar. Besluit d.d. 23 juli 1999, dat eiser vóór 26 juli 1999 te 10.00 uur de op het perceel naast zijn kampeerterrein aanwezige kampeermiddelen dient te verwijderen op verbeurte van een dwangsom. Verweerder beroept zich bij een en ander op zijn beleid inzake controle en handhaving Wor, neergelegd in de beleidsnotitie van 4 mei 1999. Ingevolge dit beleid wordt bij constatering van grote en superoverstanden in het hoogseizoen (juli en augustus) in beginsel onmiddellijk een dwangsomaanschrijving verstuurd, waarbij een begunstigingstermijn van 48 uur geldt. Bij brief van 21 mei 1999, de zogeheten seizoenbrief, zijn alle kampeerbedrijven van dit beleid in kennis gesteld. Verweerders beleid om bij het gebruik maken van zijn dwangsombevoegdheid ter bestrijding van grote overstanden op kampeerterreinen gedurende het hoogseizoen in beginsel geen gevolg te geven aan de hoorplicht ingevolge art. 4:8 Awb, is niet onaanvaardbaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in deze periode de recreatiedruk groot is en dat uitsluitend een voortvarend optreden tot effectieve handhaving kan leiden. Van belang is tevens dat alle betrokken kampeerbedrijven aan het begin van het seizoen door verweerder zijn geïnformeerd over het handhavingsbeleid. Over de aard en de omvang van de overtreding alsmede het opheffen daarvan kunnen voorts redelijkerwijs geen misverstanden bestaan, nu in de beleidsnotitie en/of de seizoenbrief is vastgelegd wat onder een grote c.q. een superoverstand wordt verstaan en op welke wijze kampeermiddelen zijn gedefinieerd en hoe eenheden worden geteld. Bij controles wordt bovendien altijd een bericht voor de ondernemer achtergelaten waarop de resultaten van de controle zijn vermeld, zodat de betrokkene indien hij het met een telling oneens is daarop onmiddellijk kan reageren. Om diezelfde redenen acht de rechtbank evenmin de in de beleidsnotitie geformuleerde begunstigingstermijn van 48 uur in geval van een dwangsomaanzegging bij overtredingen onaanvaardbaar. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die verweerder ertoe hadden moeten brengen om in eisers geval van dit beleid af te wijken. Dit stringente beleid dient echter wel zorgvuldig te worden toegepast wil gezegd kunnen worden dat verweerder op een juiste wijze van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Daaraan heeft het in dit geval naar het oordeel van de rechtbank ontbroken. Gegrond beroep. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder. mr. R.C.M. Reinarz


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG Enkelvoudige Kamer voor Bestuursgeschillen Reg.nr.: Awb 00/132 Uitspraak inzake : A, wonende te B, eiser, gemachtigde: mr. H. van Pijkeren, advocaat te Zierikzee, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder. 1. Procesverloop. Bij besluit van 23 juli 1999, verzonden 23 juli 1999, heeft verweerder eiser op verbeurte van een dwangsom van f 175,- per dag per kampeermiddel, tot een maximum van f 12.250,-, aangeschreven de op zijn perceel, kadastraal bekend gemeente X, sectienummer […] en direct gelegen naast zijn kampeerterrein, aanwezige kampeermiddelen vóór 26 juli 1999 te 10.00 uur te verwijderen en dit perceel hiervan vervolgens vrij te houden. Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 24 januari 2000, verzonden 27 januari 2000, heeft verweerder het bezwaar voor zover het de begunstigingstermijn betreft gegrond verklaard en bepaald dat die termijn eindigt op 28 juli 1999. Eiser is tegen dit besluit in beroep gekomen. Het beroep is op 19 december 2000 behandeld ter zitting. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H. van Pijkeren, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegen-woordigen door gemachtigde M.J. van den Berge, gemeenteambtenaar. 2. Overwegingen. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet op de Openluchtrecreatie (Wor) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een kampeerterrein te houden. In het tweede lid en derde lid is bepaald dat in een aantal gevallen vrijstelling of ontheffing kan worden verleend. Verweerder heeft de bestreden last onder dwangsom opgelegd nadat bij controles is geconstateerd dat eiser op 22 en 23 juli 1999 in strijd met het bestemmingsplan en met de Wor een aantal kampeermiddelen op het vorengenoemde, naast zijn kampeerterrein gelegen, perceel aanwezig heeft gehad. Verweerder heeft daartoe eiser bij aangetekende brief van 23 juli 1999 gesommeerd om dit terrein vóór 26 juli 1999 10.00 uur te ontruimen. Bij brief van 27 juli 1999 heeft verweerder een dwangsom van f 1.050,- ingevorderd voor een op die dag geconstateerde overtreding van zes eenheden. Bij brief van 12 augustus 1999 heeft verweerder een dwangsom van f 4.375,- ingevorderd voor op 28, 29, 30 en 31 juli 1999 geconstateerde overtredingen van totaal 25 eenheden. In de bezwarenprocedure is gebleken dat eiser de aangetekende brief van 23 juli 1999 eerst op maandag 26 juli 1999 omstreeks 13.00 uur heeft ontvangen. Verweerder heeft daarop de begunstigingstermijn verlengd en bepaald dat “de overtreding van 27 juli 1999 niet zal worden ingevorderd en de brief van 27 juli 1999 als niet geschreven kan worden beschouwd”. Verweerder beroept zich bij een en ander op zijn beleid inzake controle en handhaving Wor, neergelegd in de beleidsnotitie van 4 mei 1999. Ingevolge dit beleid wordt bij constatering van grote en superoverstanden in het hoogseizoen (juli en augustus) in beginsel onmiddellijk een dwangsomaanschrijving verstuurd, waarbij een begunstigingstermijn van 48 uur geldt. Bij brief van 21 mei 1999, de zogeheten seizoenbrief, zijn alle kampeerbedrijven van dit beleid in kennis gesteld. Eiser heeft aangevoerd dat het gegrond verklaren van zijn bezwaar tegen de te korte begunstigingstermijn had moeten leiden tot volledige intrekking van het dwangsombesluit omdat evident is dat dat besluit in strijd met de wet is. In elk geval is het onjuist dat verweerder slechts de invordering van de dwangsommen van 26 en 27 juli achterwege laat en dat de verbeurte daarvan gehandhaafd blijft. Verweerder heeft volgens eiser voorts in strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld door hem niet de gelegenheid te bieden zijn zienswijze kenbaar te maken omtrent het voornemen tot het opleggen van de dwangsom. Tenslotte heeft eiser aangevoerd dat de bestemming zeer duidelijk een rol speelt in de belangenafweging en dus mag worden verwacht dat nauwkeurig wordt nagegaan welke bestemming het betreffende perceel heeft. De dwangsombeschikking is daarom onzorgvuldig voorbereid, nu verweerder aanvankelijk de bestemming van het desbetreffende terrein heeft aangeduid met “waterstaatswerken”. De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 4:11 Awb geldt een uitzondering op de hoorplicht van artikel 4:8 onder meer indien de vereiste spoed zich daartegen verzet. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders beleid om bij het gebruik maken van zijn dwangsombevoegdheid ter bestrijding van grote overstanden op kampeerterreinen gedurende het hoogseizoen in beginsel geen gevolg te geven aan de hoorplicht ingevolge artikel 4:8 van de Awb, niet onaanvaardbaar. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in deze periode de recreatiedruk groot is en dat uitsluitend een voortvarend optreden tot effectieve hand-having kan leiden. Van belang is tevens dat alle betrokken kampeerbedrijven aan het begin van het seizoen door verweerder zijn geïnformeerd over het handhavingsbeleid. Over de aard en de omvang van de overtreding alsmede het opheffen daarvan kunnen voorts redelijkerwijs geen misverstanden bestaan, nu in de beleidsnotitie en/of de seizoenbrief is vastgelegd wat onder een grote c.q. een superoverstand wordt verstaan en op welke wijze kampeermiddelen zijn gedefinieerd en hoe eenheden worden geteld. Bij controles wordt bovendien altijd een bericht voor de ondernemer achtergelaten waarop de resultaten van de controle zijn vermeld, zodat de betrokkene indien hij het met een telling oneens is daarop onmiddellijk kan reageren. Om diezelfde redenen acht de rechtbank evenmin de in de beleidsnotitie geformuleerde begunstigingstermijn van 48 uur in geval van een dwangsomaanzegging bij overtredingen onaanvaardbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden die ver-weerder ertoe hadden moeten brengen om in eisers geval van dit beleid af te wijken. De recht-bank volgt eiser niet in zijn stelling dat de verkeerde bestemming die verweerder in het primaire besluit heeft genoemd tot een andere afweging had moeten leiden. Het was volstrekt duidelijk dat eiser in overtreding was door meer dan het toegestane aantal kampeermiddelen geplaatst te hebben en daarvoor een daartoe niet bestemd perceel naast zijn kampeerterrein te gebruiken. Dit stringente beleid dient echter wel zorgvuldig te worden toegepast wil gezegd kunnen worden dat verweerder op een juiste wijze van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Daaraan heeft het in dit geval naar het oordeel van de rechtbank ontbroken. Bij het bekendmaken van het primaire dwangsombesluit heeft verweerder zich er niet van vergewist wanneer dit besluit eiser zou kunnen bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank mag er niet op worden gerekend dat een aangetekende brief de dag na verzending voor 10 uur de geadresseerde bereikt. In het besluit zelf is voorts niet verwezen naar verweerders beleid en de daarin genoemde begunstigingstermijn van 48 uur. Gelet op dit laatste verzet de rechtszekerheid zich er naar het oordeel van de rechtbank tegen dat verweerder de begunstigingstermijn opschuift en laat eindigen op 28 juli 1999. De recht-bank laat dan nog daar dat daarmee feitelijk geen termijn van 48 uur is gegund, nu blijkens de stukken eiser op 26 juli om 13.00 uur van het primaire besluit kennis heeft kunnen nemen en de invordering van de dwangsom voor de overtreding op 28 juli stoelt op een controle op die dag om 7.30 uur. Met eiser is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder het primaire besluit ten onrechte in gewijzigde vorm in stand heeft gelaten. Het bestreden besluit en het primaire besluit komen derhalve wegens strijd met de rechtszekerheid voor vernietiging in aanmerking. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat verweerder herhaaldelijk onduidelijk is in de terminologie met betrekking tot de last onder dwangsom. Zo wordt gesproken van het niet invorderen waar kennelijk bedoeld is het niet verbeurd zijn. Eiser heeft er terecht op gewezen dat het verlengen van een begunstigingstermijn inhoudt dat in de verlengde periode geen dwangsommen worden verbeurd en dat niet kan worden volstaan met het niet invorderen. In dit verband is het de rechtbank opgevallen dat ook in verweerders beleidsnotitie de terminologie niet steeds zuiver wordt gehanteerd. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met deze procedure heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank die kosten vast op f 1.420,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en twee proceshandelingen. Dit leidt tot de navolgende uitspraak. 3. Uitspraak. De Arrondissementsrechtbank te Middelburg, verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit alsmede het primaire besluit van 23 juli 1999; bepaalt dat de gemeente Schouwen-Duiveland aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 225,- (tweehonderd en vijfentwintig gulden) vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op f 1.420,- (veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de gemeente Schouwen-Duiveland aan eiser. Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2001 door mr. R.C.M. Reinarz, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier. Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep in-stellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.