Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0923

Datum uitspraak2001-03-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/1915
Statusgepubliceerd


Indicatie

In de bezwaarprocedure is sprake van een volledige bestuurlijke heroverweging van de primaire beschikking, welke - gelet op het bepaalde in artikel 7:11 Awb - naar aanleiding van het bezwaar op basis van de daaraan ten grondslag liggende aanvraag dient plaats te vinden. Dit brengt echter niet met zich mee dat feiten en omstandigheden met betrekking tot een ander verblijfsdoel dan waarop de aanvraag en de beslissing op de aanvraag gebaseerd waren in de beoordeling in bezwaar moeten worden betrokken. Dit geldt zeker wanneer, zoals in het onderhavige geval, het nieuwe verblijfsdoel geen samenhang vertoont met en niet in het verlengde ligt van de oorspronkelijke aanvraag. De door verzoeker aangehaalde REK-uitspraak van 25 september 1997 noopt geenszins tot de algemene conclusie die door verzoeker daaruit is getrokken. Bezwaar ongegrond en afwijzing verzoek.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's Gravenhage Vreemdelingenkamer Fungerend president Nevenzittingsplaats Dordrecht __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a en 33b Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr : AWB 00/1915 VRWET Inzake : A, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr B.F.Th. de Roos, advocaat te Breda tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr S.A. van Dijk, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1.Verzoeker, geboren op [...] 1972, bezit de Egyptische nationaliteit. Hij verblijft sedert 1 september 1997 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Sinds 17 juni 1999 is verzoeker houder van een vergunning tot verblijf met de beperking ‘voor studie, HBO’, welke geldig is tot 1 augustus 2000. Deze vergunning is door verweerder bij beschikking van 27 oktober 1999 ingetrokken. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verzoeker heeft hierbij zijn verblijfsdoel gewijzigd in „verblijf bij Nederlandse echtgenote B" (hierna referente). Verweerder heeft op grond van artikel 32 Vw bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal worden gelaten. 2. Op 21 februari 2000 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. 3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 februari 2001. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was referente ter zitting aanwezig. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. In het kader van de uitzetting moet daarbij, voor zover hier van belang, op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, worden getoetst of het bezwaar tegen de beschikking tot weigering van toelating een redelijke kans van slagen heeft. Ingevolge artikel 33b Vw kan de president hangende de afdoening van het bezwaar of het administratief beroep na de behandeling van een tegen de uitzetting gerichte voorlopige voorziening tevens uitspraak doen in de hoofdzaak betreffende de niet-toelating. 3. Ter zitting is gebleken dat verzoeker zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn vergunning tot verblijf met als doel studie niet handhaaft. 4. Verzoeker heeft in de bezwaarfase aangegeven zijn verblijfsdoel te willen wijzigen naar „verblijf bij echtgenote“. Verzoeker stelt dat de wijziging van het verblijfsdoel in aanmerking dient te worden genomen, mede gelet op artikel 7:11 Awb. Hij wijst in dit verband op de uitspraak van de Rechtseenheidkamer voor Vreemdelingenzaken (REK) van 25 september 1997. 5. Verweerder stelt ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het verblijfsdoel dat de heroverweging in de bezwaarfase dient plaats te vinden op grondslag van de oorspronkelijke aanvraag en dat slechts nieuwe feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de oorspronkelijke aanvraag in bezwaar moeten worden meegenomen. Verweerder stelt dat in casu hiervan geen sprake is. Verweerder stelt dat de vergunning tot verblijf terecht is ingetrokken en dat uitzetting niet achterwege hoeft te blijven. 6. De president overweegt als volgt. In de bezwaarprocedure is sprake van een volledige bestuurlijke heroverweging van de primaire beschikking, welke - gelet op het bepaalde in artikel 7:11 Awb - naar aanleiding van het bezwaar op basis van de daaraan ten grondslag liggende aanvraag dient plaats te vinden. Dit brengt echter niet met zich mee dat feiten en omstandigheden met betrekking tot een ander verblijfsdoel dan waarop de aanvraag en de beslissing op de aanvraag gebaseerd waren in de beoordeling in bezwaar moeten worden betrokken. Dit geldt zeker wanneer, zoals in het onderhavige geval, het nieuwe verblijfsdoel geen samenhang vertoont met en niet in het verlengde ligt van de oorspronkelijke aanvraag. De door verzoeker aangehaalde REK-uitspraak van 25 september 1997 noopt geenszins tot de algemene conclusie die door verzoeker daaruit is getrokken. Immers in die zaak had de vreemdeling een aanvraag ingediend om toelating voor verblijf bij Nederlandse partner. Nog voor het nemen van het besluit in primo was uit hun relatie een kind geboren dat ook door de partner was erkend en de Nederlandse nationaliteit had verkregen. Bovendien waren de vreemdeling en haar partner bekleed met de ouderlijke macht over hun dochter en verbleef het kind al bij de vreemdeling en haar partner. De wijziging van verblijfsdoel (namelijk verblijf bij Nederlands kind, nadat de relatie met haar Nederlandse partner was verbroken) had naar het oordeel van het de REK moeten leiden tot het horen van de partner. De president is van oordeel dat van gelijksoortige omstandigheden in casu geen sprake is en dat het indienen van een nieuwe aanvraag om toelating in principe de geëigende weg is om eventueel in aanmerking te komen voor verblijf bij echtgenote. Dit klemt temeer nu het in casu gaat om een bezwaar tegen een intrekking van een vergunning tot verblijf. 8. Op grond van het voorgaande is de president van oordeel dat verweerder terecht besloten heeft de uitzetting niet achterwege te laten. Nu voorts nader onderzoek naar het oordeel van de president redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het bezwaar met toepassing van artikel 33b Vw ongegrond verklaard. 9. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht. 10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de president niet gebleken. III. BESLISSING De president: RECHTDOENDE: 1. verklaart het bezwaar ongegrond; 2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. M. Hillen en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2001, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Opstelten, griffier. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. Verzonden op: