Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0922

Datum uitspraak2000-12-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/68696
Statusgepubliceerd


Indicatie

De vreemdeling is in bewaring gesteld op 28 september 2000. Op 29 september 2000 zijn de formulieren voor afgifte van een laissez-passer ingevuld. Deze formulieren zijn op 16 oktober 2000 bij de laissez-passerkamer binnengekomen. Verweerder heeft medegedeeld dat presentatie van de vreemdeling bij de Nigeriaanse ambassade eerst kan plaatsvinden op 16 november 2000 en dat presentatie op een eerdere datum niet mogelijk is gebleken aangezien van de zijde van de ambassade is aangegeven dat presentaties alleen op donderdag kunnen plaatsvinden en er dan slechts zes à zeven betrokkenen per keer mogen worden gepresenteerd. De gemachtigde van de vreemdeling heeft deze mededeling van verweerder gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop tussen het invullen van de laissez-passerformulieren en de binnenkomst van die formulieren bij de laissez-passerkamer niet onevenredig lang is, nu verweerder in bedoelde periode niet heeft stilgezeten. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de gang van zaken rond de presentaties bij de Nigeriaanse autoriteiten zoals door verweerder geschetst, in het bijzonder voor wat betreft het maximum aantal vreemdelingen dat op donderdagen gepresenteerd kan worden. Verweerder, die bij het opstarten en vervolgen van presentatietrajecten in grote mate afhankelijk is van buitenlandse autoriteiten, kan niet de vrijheid ontzegd worden om bij het benutten van de bij de Nigeriaanse autoriteiten beschikbare capaciteit prioriteiten te stellen, zoals uiteengezet. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr: AWB 00/68696 VRWET D inzake: A, geboren op [...] 1980, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Koning Willem II te Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Zitting: 13 november 2000. De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. B. Magnin. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Bij bevel tot bewaring van 28 september 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. 1.2 Tegen de (voortduring van de) maatregel van bewaring is reeds eerder beroep ingesteld. Verwezen wordt naar hetgeen hieromtrent door deze rechtbank en nevenzittingsplaats is overwogen en beslist in de uitspraak van 23 oktober 2000 met kenmerk AWB 00/64248 VRWET J. Bij die uitspraak is het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen de (voortduring van de) inbewaringstelling ongegrond verklaard. 1.3 Bij beroepschrift van 2 november 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 3 november 2000, heeft de vreemdeling wederom beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot het toekennen van schadevergoeding. 1.4 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 november 2000. Het onderzoek is ter zitting aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank te informeren over de gang van zaken rond presentaties bij de Nigeriaanse ambassade. 1.5 Bij faxberichten van 15 november 2000 heeft verweerder de gevraagde informatie aan de rechtbank doen toekomen. Van de zijde van de vreemdeling heeft de rechtbank een reactie op deze informatie ontvangen op 21 november 2000. Naar aanleiding van de reactie van de vreemdeling heeft de rechtbank verweerder op 23 november 2000 een tweetal vragen ter beantwoording voorgelegd. 1.6 Bij faxbericht van 27 november 2000 heeft verweerder bedoelde vragen van de rechtbank beantwoord. Na ontvangst van de reactie van de vreemdeling op deze beantwoording op 28 november 2000, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden. 2. Overwegingen 2.1 Ter beantwoording ligt de vraag voor of voortduring van de in het geding zijnde vrijheidsbenemende maatregel nog immer gerechtvaardigd is te achten. 2.2 Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. In de hierboven aangehaalde uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 23 oktober 2000 is ten aanzien van de door verweerder te betrachten voortvarendheid bij het onderzoek naar de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling het volgende overwogen: (...) Op 29 september 2000 zijn de formulieren voor een presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten ingevuld. Op welke datum de presentatie plaats zal vinden is nog niet duidelijk. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat dit, gezien de ervaring, op korte termijn zal zijn. Op dit moment worden er enige personele wijzigingen ingevoerd bij de Nigeriaanse ambassade waardoor de datum voor de presentatie iets later kan zijn dan gewoonlijk. Gelet op deze omstandigheid is verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende voortvarend te werk gegaan (...). 2.3 Voorafgaand aan de zitting van 13 november 2000 heeft verweerder de rechtbank een telefoonnotitie van 10 november 2000 doen toekomen, waarin wordt vermeld dat de vreemdeling op 16 november 2000 zal worden gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten. Voorts wordt in deze notitie vermeld dat presentatie op een eerdere datum niet mogelijk is gebleken, aangezien van de zijde van de ambassade is aangegeven dat presentaties alleen op donderdag kunnen plaatsvinden en er dan slechts 6 à 7 betrokkenen per keer mogen worden gepresenteerd. 2.4 Namens de vreemdeling is ter zitting aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarendheid betracht bij het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. Meer in het bijzonder is daartoe verwezen naar een telefoongesprek met de heer E. Echi, medewerker van de Nigeriaanse ambassade en speciaal belast met -onder meer- presentaties van Nigeriaanse staatsburgers, in welk gesprek de heer Echi heeft medegedeeld dat hij elke donderdag beschikbaar is voor presentaties van Nigeriaanse staatsburgers, dat de Nederlandse autoriteiten bepaald niet ten volle gebruik maken van de op de Nigeriaanse ambassade bestaande capaciteit en de presentatie van de vreemdeling, gelet hierop, dan ook veel eerder kan plaatsvinden dan op 16 november 2000. 2.5 Verweerder heeft de rechtbank bij faxbericht van 15 november 2000 -desgevraagd- verwezen naar een schrijven van de projectleider van de landelijke laissez-passerkamer, waarin het volgende wordt medegedeeld: (...) Tot en met juni 2000 vonden er wekelijks op iedere dinsdag- en donderdagmiddag presentaties plaats bij de Nigeriaanse ambassade. Zo konden er wekelijks ca. maximaal 8 -vermeende- Nigeriaanse vreemdelingen op de ambassade gepresenteerd worden. Eind juni deelde de Nigeriaanse consul aan de IND mede dat vanwege een onderbezetting van stafmedewerkers op de ambassade en vanwege de hoeveelheid werk, de presentatiedagen moesten worden teruggebracht naar één middag (i.c. donderdag). Op deze middag kunnen maximaal 5 vreemdelingen worden gepresenteerd. Gezien de hoeveelheid aanvragen die wekelijks bij de l.p.kamer RDZW worden ingediend is over deze wijziging inmiddels meerdere keren met de Nigeriaanse ambassade gesproken. Echter zonder het gewenste gevolg. De ambassade blijft vooralsnog bij deze ene presentatiedag. In de uitvoeringspraktijk heeft dit thans tot gevolg dat de termijn waarbinnen de presentatie van een vreemdeling gepland kan worden is opgelopen. Voorbeeld: de presentatie van een laissez-passer aanvraag die op dit moment bij de l.p.kamer binnenkomt kan thans gepland worden voor 21 december 2000. Hierbij merk ik tot slot nog het volgende op. 1. zoals bekend vinden er i.h.k.v. laissez-passer aanvragen Nigeria voorafgaande aan de presentaties zogeheten vooronderzoeken plaats; afhankelijk van het resultaat van dit vooronderzoek vindt een presentatie plaats op de ambassade; juist gezien de geconstateerde problemen in de uitvoeringspraktijk heeft onlangs op één dag een aantal vooronderzoeken plaatsgevonden; hiermee wordt in ieder geval voorkomen dat "te laat" wordt geconstateerd dat een aanvraag -nog- niet voorgelegd kan worden aan de ambassade; 2. aanvragen, waarvan het bekend is dat het om een vreemdeling gaat die op korte termijn vrijwillig wil terugkeren naar Nigeria worden, voor zover mogelijk, bij voorrang gepresenteerd (hetgeen natuurlijk weer gevolgen heeft voor de "reguliere" aanvragen). De aanvraag voor A is op 16 oktober 2000 bij de l.p.kamer binnengekomen. Gezien het feit dat voor de presentatiedagen 23 en 30 oktober, 2 en 9 november op dat moment reeds aanvragen waren gepland, is deze aanvraag op 16 november 2000 gepland (...). 2.6 In een reactie op vorengenoemd faxbericht van verweerder van 15 november 2000 heeft de vreemdeling hetgeen hij ter zitting van 13 november 2000 heeft aangevoerd gehandhaafd. Voorts heeft hij, ter onderbouwing van zijn betoog dat verweerder onvoldoende voortvarendheid betracht bij het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, aangevoerd dat te veel tijd is verstreken tussen het invullen van de laissez-passerformulieren op 29 september 2000 en binnenkomst van die formulieren bij de laissez-passerkamer op 16 oktober 2000. Voorts heeft de vreemdeling naar voren gebracht dat, blijkens mededelingen van een medewerkster van de Vreemdelingendienst Schiphol, er op 16 november 2000 geen presentatie heeft plaatsgevonden bij de Nigeriaanse autoriteiten, maar slechts een voorpresentatie en daadwerkelijke presentatie plaats zal vinden op 23 november 2000. 2.7 Naar aanleiding van de hiervoor genoemde reactie van de vreemdeling heeft de rechtbank verweerder op 23 november 2000 verzocht de volgende vragen te beantwoorden: 1) Waarom heeft het zo lang geduurd (tot 16 oktober 2000) voordat de op 29 september 2000 ingevulde en op die datum verzonden formulieren voor afgifte van een laissez-passer ten behoeve van de vreemdeling bij de l.p.kamer zijn binnengekomen? 2) Waarom heeft de op 16 november 2000 geplande presentatie van de vreemdeling bij de Nigeriaanse autoriteiten niet plaatsgevonden? Indien de oorzaak daarvan gelegen was in de omstandigheid dat nog geen zogeheten vooronderzoek had plaatsgevonden, waarom is dan niet reeds na binnenkomst bij de l.p.kamer van eerdergenoemde aanvraag met formulieren (op 16 oktober 2000) een datum voor dat vooronderzoek gepland? 2.8 Bij faxbericht van 27 november 2000 heeft verweerder bedoelde vragen van de rechtbank als volgt beantwoord: (...) De formulieren voor de afgifte van een LP voor betrokkene zijn op 29 september 2000, volgens binnen de IND gemaakte afspraken, door de VD Schiphol verzonden naar de Taakgroep Toezicht en Terugkeer van het IND-district waaronder deze VD ressorteert, in casu de regio Noord-West. Na een dossierstudie, onder andere op volledigheid van het dossier en juist ingevulde aanvraagformulieren, werd het dossier verzonden naar de Taakgroep Toezicht en Terugkeer van de regionale directie Zuid-West. Deze Taakgroep is verantwoordelijk voor presentaties bij de Nigeriaanse ambassade. De aanvraagformulieren zijn binnengekomen op 16 oktober 2000 (...). 2.9 Verweerder heeft in bedoeld faxbericht voorts verwezen naar een schrijven van de landelijke projectleider van de laissez-passerkamer, in welk schrijven wordt vermeld dat de presentaties van 16 november 2000 op verzoek van de Nigeriaanse vertegenwoordiging zijn geannuleerd en de vreemdeling op 23 november 2000 alsnog is gepresenteerd bij die vertegenwoordiging. De rechtbank overweegt als volgt. 2.10 Hoewel ruim twee en een halve week is verstreken tussen het invullen van de laissez-passer-formulieren voor een presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten op 29 september 2000 en de binnenkomst van die formulieren bij de Taakgroep Toezicht en Terugkeer van de regionale directie Zuid-West van de IND (de laissez-passerkamer) op 16 oktober 2000, is dit tijdsverloop niet van zodanige omvang dat dit dient te leiden tot het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan het onderzoek naar de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling. Hierbij is in aanmerking genomen dat verweerder in bedoelde periode niet heeft stilgezeten, doch, blijkens het faxbericht van verweerder van 27 november 2000, in die periode nog dossierstudie heeft verricht en voorts nog enige tijd gemoeid is geweest met het doorzenden van het dossier van de vreemdeling naar de verschillende betrokken afdelingen. 2.11 De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de gang van zaken rond de presentaties bij de Nigeriaanse autoriteiten zoals door verweerder geschetst in het faxbericht van 15 november 2000, in het bijzonder voor wat betreft het maximum aantal vreemdelingen dat op donderdagen gepresenteerd kan worden. De verwijzing van de vreemdeling naar de mededeling van de heer Echi, medewerker van de Nigeriaanse ambassade, dat de vreemdeling eerder gepresenteerd had kunnen worden, leidt evenmin tot het oordeel dat verweerder niet voldoende voortvarend te werk is gegaan. Verweerder, die bij het opstarten en vervolgen van presentatietrajecten in grote mate afhankelijk is van buitenlandse autoriteiten, kan niet de vrijheid ontzegd worden om bij het benutten van de bij de Nigeriaanse autoriteiten beschikbare capaciteit prioriteiten te stellen, zoals uiteengezet. 2.12 Gegeven laatstbedoelde prioriteitstelling zou de vreemdeling op 16 november 2000 in persoon worden gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten. Naar uit het faxbericht van verweerder van 27 november 2000 blijkt, zijn alle presentaties van 16 november 2000 door toedoen van de Nigeriaanse autoriteiten geannuleerd, waardoor de presentatie van de vreemdeling bij die autoriteiten naar 23 november 2000 verschoven is moeten worden. In het licht van deze informatie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen, zoals door de vreemdeling gesteld, dat de presentatie op 16 november 2000 geen doorgang heeft gevonden omdat op die dag een voorpresentatie van de vreemdeling bij de IND plaatsvond. 2.13 Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling en zicht op uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijke termijn (nog) niet is komen te ontbreken. Verweerder moet dan ook in de gelegenheid worden gesteld om het resultaat van de presentatie van 23 november 2000 en een eventueel daaruit voortvloeiend onderzoek af te wachten. 2.14 Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. 2.15 Het beroep is derhalve ongegrond. 2.16 Nu de bewaring niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep ongegrond; 3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2000, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bierling als griffier. afschrift verzonden op: 13 dec. 2000 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem. Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.